ECLI:NL:RBDHA:2025:20

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2025
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
NL24.27070
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inwilliging asielaanvraag wegens vastgestelde geboortedatum

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 10 juni 2024, waarbij de minister de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingewilligd. Het beroep richt zich specifiek tegen de vaststelling van de geboortedatum van eiser. De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2024 op zitting behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een voogd, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank verklaart het beroep gegrond wegens een motiveringsgebrek. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de door eiser gestelde geboortedatum, onderbouwd met een doopakte, niet geloofwaardig wordt geacht. Eiser, van Eritrese nationaliteit, heeft op 29 november 2023 een aanvraag ingediend en stelt dat zijn geboortedatum [geboortedatum 2] is, wat hem minderjarig maakt. De minister heeft echter de geboortedatum vastgesteld op [geboortedatum]. De rechtbank oordeelt dat de minister niet zorgvuldig heeft gehandeld in de beoordeling van de leeftijd van eiser, vooral gezien de tegenstrijdige conclusies van de leeftijdsschouwen door de AVIM en de IND. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27070

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.J. Douma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 10 juni 2024 (het bestreden besluit) waarbij de minister de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingewilligd. Het beroep richt zich tegen de vaststelling van de geboortedatum van eiser.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, L. Bal als voogd van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister heeft mogen uitgaan van de geboortedatum [geboortedatum] of dat zij had moeten uitgaan van de door eiser gestelde geboortedatum van [geboortedatum 2] . Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Eiser heeft zijn beroepsgrond ten aanzien van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning schriftelijk laten vallen.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn. Hij heeft op 29 november 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Daarbij heeft eiser opgegeven dat zijn geboortedatum [geboortedatum 2] is en dat hij dus minderjarig is. De minister heeft de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eisers verklaringen over zijn nationaliteit, herkomst en illegale uitreis worden geloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser over zijn identiteit en militaire dienst worden niet geloofwaardig geacht. De minister gaat uit van de geboortedatum van eiser van [geboortedatum] .
Onderzoek naar gestelde geboortedatum eiser
5. Uit het dossier volgt dat twee medewerkers van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) op 29 november 2023 een leeftijdsschouw hebben verricht en hebben geconcludeerd dat eiser evident minderjarig is. Een hoormedewerker van de IND heeft op 2 december 2023 ook een leeftijdsschouw verricht en geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is. De minister heeft vervolgens nader onderzoek verricht en informatie opgevraagd bij de Italiaanse autoriteiten waar eiser eerder vingerafdrukken heeft afgegeven wegens het illegaal betreden van het Dublingebied. Uit informatie van de Italiaanse autoriteiten van 9 februari 2024 blijkt dat eiser in Italië is geregistreerd met de geboortedatum van [geboortedatum] . Verder blijkt uit die informatie dat eiser niet heeft verzocht om internationale bescherming, er geen leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden en er geen documenten beschikbaar zijn. Op 16 februari 2024 heeft de minister de gestelde geboortedatum van eiser in haar systemen gewijzigd naar [geboortedatum] met als reden dat dit is gebleken uit de informatie van de Italiaanse autoriteiten.
5.1.
Eiser heeft op 6 juni 2024 een doopakte overgelegd ter onderbouwing van de door hem gestelde geboortedatum. De minister heeft de doopakte voorgelegd aan Bureau Documenten. Op 11 juni 2024 heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat de echtheid hiervan niet te beoordelen is wegens een gebrek aan vergelijkingsmateriaal. Hieraan is in eerste instantie de conclusie ‘echtheid positief’ en het advies ‘positief advies’ gekoppeld. Op 31 augustus 2024 heeft eiser in de aanvullende gronden van beroep een bewonerspas overgelegd. De minister heeft de bewonerspas ook aan Bureau Documenten voorgelegd. Bureau Documenten heeft in de verklaring van onderzoek van 23 september 2024 aangegeven dat de bewonerspas vals is omdat de echtheid en opmaak en afgifte afwijken van het beschikbare vergelijkings- en referentiemateriaal. Uit deze verklaring van onderzoek volgt ook dat ten aanzien van de eerder overgelegde doopakte alsnog is geconcludeerd dat het document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven omdat de opmaak en afgifte afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
6. Eiser voert aan dat de minister onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar zijn leeftijd en ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom zijn geboortedatum is vastgesteld op
[geboortedatum] . Hiertoe voert eiser allereerst aan dat de leeftijdsschouw niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden omdat ondanks dat de schouwen vlak na elkaar hebben plaatsgevonden er tegenstrijdigheden bestaan ten aanzien van enkele waargenomen lichamelijke kenmerken van eiser. Zo volgt uit de schouw van de AVIM dat eiser geen stoppels heeft en geen opvallende kraaienpoten, rimpels of duidelijke groeven rond de mond, terwijl uit de schouw van de IND volgt dat eiser wel stoppels heeft en geen jonge huid wegens littekens op zijn voorhoofd. De schouwmedewerkers hebben dezelfde opleiding genoten en dus zou er tussen de schouwen geen verdere verschillen moeten zitten dan vanuit de subjectiviteit van de beoordelaars. Eiser zet ook in zijn algemeenheid vraagtekens bij de manier waarop de leeftijdsschouw plaatsvindt en verwijst in dit kader naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 14 juni 2024. [1]
6.1.
Verder voert eiser aan dat de leeftijdsregistratie uit Italië niet kan worden overgenomen nu niet is gebleken waar deze op is gebaseerd. Eiser heeft geen documenten overgelegd in Italië, er heeft geen nader onderzoek plaatsgevonden naar zijn leeftijd en hij heeft daar geen asielaanvraag ingediend. Ook acht eiser het verschil van zes jaar tussen de leeftijdsregistratie in Italië en de door hem gestelde leeftijd te groot om logisch te zijn. Eiser wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 oktober 2024. [2] Hieruit volgt dat de presumptie van minderjarigheid het vertrekpunt moet zijn. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake geweest.
6.2.
Tot slot voert eiser aan dat het onbegrijpelijk is dat Bureau Documenten op twee verschillende momenten twee verschillende conclusies heeft verbonden aan de door eiser overgelegde doopakte. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd hoe tot de wijziging van de conclusie is gekomen en daarmee niet voldaan aan haar vergewisplicht. Ook voert eiser aan dat hij niet in de gelegenheid is om een contra-expertise te laten verrichten door het gebrek aan geschikte contra-experts en door de hoge kosten ervan.
Oordeel van de rechtbank
7. In paragraaf C1/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is het beleid met betrekking tot leeftijdsbepaling neergelegd. In de ‘Werkinstructie 2023/6 Leeftijdsbepaling’ is dit beleid nader toegelicht. De minister heeft overeenkomstig haar beleid door de AVIM en de IND een leeftijdsschouw laten uitvoeren. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de leeftijdsschouw niet zorgvuldig is uitgevoerd. De schouwmedewerkers hebben aan de hand van de verklaringen, het gedrag en de lichamelijke kenmerken van eiser voldoende inzichtelijk gemotiveerd hoe tot de conclusie van meerder- of minderjarigheid is gekomen. Dat er minimale verschillen bestaan in de omschrijvingen van de lichamelijke kenmerken van eiser acht de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat de gehele leeftijdsschouw onvoldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden. In dit concrete geval ziet de rechtbank ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het schouwbeleid op zichzelf onredelijk en juridisch onjuist is. De verwijzing naar de uitspraak van zittingsplaats Roermond treft geen doel omdat het in die zaak een andere situatie betreft.
7.1.
Omdat de uitkomst van de schouw tot tegenstrijdige conclusies heeft geleid, bestond terecht twijfel over de minderjarigheid van eiser. In lijn met het beleid is de minister vervolgens overgegaan tot nader onderzoek in de vorm van een leeftijdsonderzoek in Italië. De uitkomst van het onderzoek, namelijk dat eiser in Italië als meerderjarig staat geregistreerd, bevestigt de twijfel over de leeftijd van eiser naar aanleiding van de leeftijdsschouw. Dat er een verschil van zes jaar bestaat tussen de in Italië geregistreerde geboortedatum en de door eiser gestelde leeftijd maakt op zichzelf niet dat er niet uit kan worden gegaan van de leeftijdsregistratie in Italië. Uit de Afdelingsuitspraak van 9 oktober 2024 volgt wel dat niet meer op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden van de juistheid van de leeftijdsregistratie van asielzoekers in een andere lidstaat. Dit betekent echter niet dat er geen gewicht meer toekomt aan een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling. De leeftijd van een vreemdeling zal namelijk moeten worden beoordeeld met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarvoor aanvullend in het Unierecht is bepaald. Daarbij zal de minister bij twijfel over de leeftijd steeds moeten uitgaan van het ‘vermoeden van minderjarigheid’ en zorgvuldig moeten onderzoeken en deugdelijk moeten motiveren welk gewicht zij aan een bepaalde registratie toekent en waarom. Ook zal zij alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in lijn met de jurisprudentie van de Afdeling niet enkel heeft volstaan met een verwijzing naar de leeftijdsregistratie in Italië. De minister heeft immers beoordeeld of er redenen bestaan om eiser ondanks de leeftijdsregistratie in Italië het voordeel van de twijfel te geven ten aanzien van zijn gestelde minderjarigheid. Hierbij heeft de minister terecht betrokken dat de door eiser overgelegde bewonerspas door Bureau Documenten als vals is bestempeld. Ook heeft de minister terecht betrokken dat de verklaringen van eiser enkele onregelmatigheden bevatten. Zo heeft eiser tijdens het nader gehoor van 6 juni 2024 verklaard nooit een bewonerspas te hebben gehad terwijl de hierna door hem overgelegde bewonerspas is afgegeven op 10 december 2021. Ook komen eisers verklaringen ten aanzien van de registratie in Italië niet overeen met de informatie die is gegeven door de Italiaanse autoriteiten. Eiser heeft verklaard geen vingerafdrukken te hebben afgestaan in Italië terwijl is gebleken dat dit wel het geval was.
7.3.
Desondanks is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is wegens een motiveringsgebrek. Eiser heeft namelijk terecht gesteld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd hoe Bureau Documenten bij de beoordeling van de overgelegde doopakte op twee verschillende momenten, namelijk op 11 juni 2024 en op 23 september 2024, tot twee verschillende conclusies is gekomen ten aanzien van hetzelfde document. Daargelaten dat uit de bijlage bij het briefverweer blijkt dat ook sprake is geweest van een administratieve omissie ten aanzien van de conclusie en het advies, is eveneens sprake van een inhoudelijke wijziging van de conclusie en daarmee van het advies. Er wordt immers in de bijlage bij het briefverweer aangegeven dat in eerste instantie bedoeld was te concluderen dat de doopakte niet te beoordelen is, gelet op het beschikbare vergelijkingsmateriaal, hetgeen leidt tot een neutraal advies, terwijl later wordt geconcludeerd dat de opmaak en afgifte van de doopakte afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal, hetgeen leidt tot een negatief advies. De minister heeft niet voldaan aan haar vergewisplicht door niet bij Bureau Documenten na te gaan hoe tot deze verschillende conclusies en adviezen kon worden gekomen ten aanzien van dezelfde door eiser overgelegde doopakte. Ook op de zitting kon de gemachtigde van de minister hier geen verdere toelichting over geven. Het bestreden besluit bevat op dit punt dan ook een motiveringsgebrek. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover daarin is beslist dat de door eiser gestelde geboortedatum niet geloofwaardig wordt geacht.

Conclusie en gevolgen

8. De minister heeft onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom de door eiser gestelde en met een doopakte onderbouwde geboortedatum niet geloofwaardig wordt geacht. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarin is beslist dat de door eiser gestelde geboortedatum van [geboortedatum 2] niet geloofwaardig wordt geacht. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand te laten of mogelijkheid om zelf een beslissing over de geboortedatum te nemen.
8.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor vier weken.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 juni 2024 voor zover daarin is beslist dat de door eiser gestelde geboortedatum niet geloofwaardig wordt geacht en laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
- draagt de minister op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt voor middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.