In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep dat eiser heeft ingediend tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.A. Pieters, heeft de minister in gebreke gesteld omdat er na de ontvangst van de aanvraag op 7 juli 2023 geen besluit is genomen binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden. De minister had deze termijn met negen maanden verlengd, maar eiser heeft pas na het verstrijken van deze termijn beroep ingesteld.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist. De rechtbank legt de minister een termijn van zestien weken op om alsnog een besluit te nemen, waarbij de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor omtrent de asielmotieven van eiser moet afnemen en binnen acht weken daarna het besluit moet bekendmaken. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten tot een bedrag van € 453,50.
De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser. Eiser kan binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.