ECLI:NL:RBDHA:2025:20038
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling verblijfsrecht van een Poolse Unieburger in Nederland en de rechtmatigheid van de opgelegde verwijderingsmaatregel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende het verblijfsrecht van een Poolse Unieburger, eiser, die in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelt dat de minister van Asiel en Migratie, verweerder, terecht heeft geconcludeerd dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. Eiser, geboren in 1996, is sinds 16 juli 2020 in Nederland en staat sinds 14 april 2023 geregistreerd als niet-ingezetene. Verweerder heeft vastgesteld dat eiser langer dan drie maanden in Nederland verblijft zonder te voldoen aan de voorwaarden van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser heeft een verwijderingsmaatregel opgelegd gekregen, die door de rechtbank als redelijk en deugdelijk gemotiveerd wordt beschouwd.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het belang van de Nederlandse Staat bij de verwijdering van eiser zwaarder weegt dan het belang van eiser om in Nederland te verblijven. Eiser heeft een zwervend bestaan geleid, heeft geen positieve bijdrage aan de samenleving geleverd en heeft geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van zijn psychische problematiek. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het kader van de verwijderingsmaatregel in het voordeel van de Nederlandse Staat uitvalt, gezien de omstandigheden van de zaak en de achtergrond van eiser.