ECLI:NL:RBDHA:2025:2007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
NL24.45079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. Verzoekster had op 15 november 2024 een beroep ingediend tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel 'familie en gezin'. Op 29 november 2024 heeft de minister alsnog een besluit genomen op deze aanvraag. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten, aangezien de minister niet op dit verzoek had gereageerd.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en verder uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank overweegt dat de minister tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster door alsnog een besluit op haar aanvraag bekend te maken. Het verzoek om proceskostenveroordeling wordt als kennelijk gegrond toegewezen.

De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 453,50. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener en de wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht is. Daarnaast moet de minister het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier mr. A.W. van Eerden.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45079
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verzoekster heeft op 15 november 2024 een beroep tegen niet tijdig beslissen ingediend, omdat de minister niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel ‘familie en gezin’ (hierna: de aanvraag).
Op 29 november 2024 heeft de minister alsnog een besluit genomen op de aanvraag.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De minister heeft niet op het verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop, is de minister tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster door alsnog een besluit op haar aanvraag bekend te maken.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat verzoekster een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een verzoek in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat deze zaak van licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een verzoek tot proceskostenveroordeling, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang beperkt is en de aard van de zaak eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak één categorie lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden.1

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.