ECLI:NL:RBDHA:2025:2007
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. Verzoekster had op 15 november 2024 een beroep ingediend tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel 'familie en gezin'. Op 29 november 2024 heeft de minister alsnog een besluit genomen op deze aanvraag. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten, aangezien de minister niet op dit verzoek had gereageerd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en verder uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank overweegt dat de minister tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster door alsnog een besluit op haar aanvraag bekend te maken. Het verzoek om proceskostenveroordeling wordt als kennelijk gegrond toegewezen.
De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 453,50. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener en de wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht is. Daarnaast moet de minister het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier mr. A.W. van Eerden.