In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie behandeld. Eiser had op 12 april 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de minister heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Tsjechië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gehandeld en het beroep ongegrond is. Eiser heeft betoogd dat hij bij overdracht aan Tsjechië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims over de situatie in Tsjechië. De rechtbank concludeert dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn dat Tsjechië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiser heeft ook betoogd dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk wegens mensenhandel, maar ook deze beroepsgrond slaagt niet, omdat hij geen bewijs heeft geleverd van zijn aangifte van mensenhandel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.