ECLI:NL:RBDHA:2025:2009

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
AWB 24 11599
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op mvv aanvraag nareis, beroep gegrond

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 28 januari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de minister van Asiel en Migratie behandeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank oordeelt dat de minister niet tijdig heeft beslist op deze aanvraag, ondanks dat er een eerdere uitspraak was gedaan op 19 februari 2024, waarin de minister was opgedragen binnen een bepaalde termijn te beslissen. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat de minister geen schriftelijke mededeling heeft gedaan over het bieden van herstelverzuim of het nodig achten van nader onderzoek, terwijl de termijn van vier weken inmiddels was verstreken.

De rechtbank overweegt dat het niet nodig is om partijen uit te nodigen voor een zitting, gezien de aard van de zaak. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel om tijdig te beslissen zou wegnemen. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist, waardoor het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank geeft de minister een termijn van twee weken om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 250,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het griffierecht van € 187,- moet door de minister worden vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van betrokkenen in het bestuursrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/11599

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 februari 2024 (AWB 23/12531). In die uitspraak staat onder meer dat de minister binnen vier weken na de dag van verzending van de uitspraak moet beslissen op de aanvraag van eiseres, als de minister geen herstel verzuim biedt en nader onderzoek niet nodig vindt. Als de minister herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek nodig vindt, moet de minister binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak beslissen op de aanvraag van eiseres. Als de minister geen herstel verzuim, maar wel een nader onderzoek biedt, dan moet de minister binnen twaalf weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag nemen. Als de minister eiseres een herstel verzuim én nader onderzoek biedt, dan moet de minister uiterlijk zestien weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit nemen. Eiseres stelt nu beroep in, omdat de minister niet (schriftelijk) heeft laten weten herstel verzuim te bieden of nader onderzoek nodig te achten en er inmiddels vier weken zijn verstreken.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Bij de behandeling van aanvragen in zogenoemde nareiszaken hanteert de minister sinds 15 januari 2024 het principe van first-in first-out (het fifo-principe). In verband met deze werkwijze is het de rechtbank bekend dat de minister aan de rechtbank primair verzoekt om beroepen tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen in nareiszaken aan te houden tot het moment dat de minister de betreffende aanvragen in behandeling neemt. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet-tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor de minister de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen.
3. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
Is het beroep van eiseres ontvankelijk en gegrond?
4. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 19 februari 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit. [3] De rechtbank stelt in dat verband vast dat uit het dossier niet blijkt dat de minister een herstel verzuim heeft geboden dan wel een nader onderzoek nodig heeft gevonden. De beslistermijn was dus vier weken (na de dag van verzending van de uitspraak) en de minister heeft niet binnen deze termijn een besluit genomen op de aanvraag van eiseres. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is dus ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
5. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. [4] Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat dat de rechtbank een andere termijn geeft. [5]
6. De minister heeft geen verweerschrift ingediend. Onduidelijk is daardoor wanneer de minister gaat beslissen op de aanvraag. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat de minister binnen een termijn van twee weken na verzending van de uitspraak moet beslissen.
Legt de rechtbank de minister een bestuurlijke dwangsom op?
7. Eiseres heeft verzocht de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover de (bestuurlijke) dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. In het geval dat aan een eerdere, door de rechtbank bepaalde, beslistermijn geen gevolg wordt gegeven is de betreffende partij van rechtswege in verzuim. De wetgever heeft er niet in voorzien dat in dat geval opnieuw een bestuurlijke dwangsom wordt verbeurd.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
8. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld. [6] De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van
€ 37.500,-.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat de minister binnen de onder 6. genoemde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt
€ 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de minister op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres;
- bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
- bepaalt dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van M.M. Mulder, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.