ECLI:NL:RBDHA:2025:2012

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
NL25.1435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2025, wordt het beroep van eiser, een Eritrese nationaliteit, behandeld tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank oordeelt dat de minister de procedure niet zorgvuldig heeft uitgevoerd, omdat het verslag van het aanmeldgehoor niet tijdig aan de gemachtigde van eiser is verzonden. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand. De rechtbank wijst erop dat de minister niet van haar verplichtingen kan worden ontslagen door de mogelijkheid tot beroep, en dat de zorgvuldigheid in de bestuurlijke voorprocedure essentieel is. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 907,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1435

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. I. Vreeken),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. I. van Es).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL25.1436. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
1.2.
De rechtbank heeft beroep op 7 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 22 november 2022 bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek op 26 november 2024 op grond van artikel 18, eerste lid en onder c van de Dublinverordening aanvaard.
Procesbelang
5. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep. Deze vraag is ingegeven door de op 4 februari 2025 aan het dossier gevoegde brief van de minister. In die brief verwijst de minister een melding van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, waaruit blijkt dat eiser op 31 januari 2025 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft op 4 februari 2025 aan de rechtbank laten weten recent contact met eiser te hebben gehad en dat er volgens hem nog procesbelang bestaat. Nu de gemachtigde met eiser contact heeft over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt, oordeelt de rechtbank dat ervan uit gegaan moet worden dat de behandeling van het beroep voor eiser van feitelijke betekenis is. De rechtbank moet er daarom vanuit gaan dat er nog sprake is van procesbelang. [2]
Standpunt van eiser
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Eiser voert aan dat zijn gemachtigde niet van tevoren op de hoogte is gesteld dat op 1 december 2024 het Dublin aanmeldgehoor met eiser zou plaatsvinden. Daarnaast heeft de gemachtigde van eiser achteraf geen verslag van het gehoor ontvangen. Eiser heeft de inhoud van het verslag dus niet met zijn gemachtigde kunnen bespreken. Ook zijn de door eiser in het gehoor naar voren gebrachte bezwaren niet in het voornemen besproken. Het aanmeldgehoor wordt in het voornemen niet genoemd, waardoor de gemachtigde van eiser ook uit de inhoud van het voornemen niet heeft kunnen afleiden dat het aanmeldgehoor had plaatsgevonden, zodat er op dat moment geen aanleiding bestond om een afschrift te verzoeken. De omstandigheid dat eiser zelf van het gehoor op de hoogte was en daarbij aanwezig was, doet volgens eiser aan de onzorgvuldige voorbereiding niet af. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat een afschrift van het aanmeldgehoor alsnog op zijn verzoek aan de gemachtigde van eiser is toegezonden op 10 januari 2025, omdat de beslissing op dat moment al was genomen.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank overweegt als volgt. Door de minister wordt niet betwist dat het verslag van het aanmeldgehoor niet tijdig aan de gemachtigde van eiser is verzonden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het verslag eerst op 10 januari 2025, dus nadat het bestreden besluit was genomen, op zijn verzoek alsnog aan de gemachtigde is toegestuurd. De rechtbank is van oordeel dat de minister hiermee paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 heeft geschonden en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank overweegt dat de mogelijkheid voor eiser om beroep in te stellen, de minister niet van haar verplichting ontslaat om in de bestuurlijke voorprocedure op zorgvuldige wijze een besluit tot stand te brengen.
7.1.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Eiser had na ontvangst van het voornemen om het verslag van het aanmeldgehoor kunnen verzoeken en hier door het indienen van een zienswijze alsnog op kunnen reageren. Eiser heeft dit echter nagelaten en ook geen zienswijze ingediend. Ook in beroep heeft eiser geen inhoudelijke beroepsgronden tegen de overdracht naar Polen ingediend of toegelicht welke door hem in het aanmeldgehoor aangedragen omstandigheden niet in het voornemen zijn meegenomen.
7.2.
De stelling van eiser dat uit het voornemen niet blijkt dat een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden en hem daarom niet kan worden tegengeworpen dat hij niet op dat moment om een afschrift heeft verzocht, leidt niet tot een ander oordeel. Het afnemen van een Dublin aanmeldgehoor is op grond van artikel 3.109c, vierde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 namelijk een vast onderdeel van de besluitvormingsprocedure in het kader van de Dublinverordening en de gemachtigde van eiser kon er na het hebben ontvangen van het voornemen vanuit gaan dat een aanmeldgehoor Dublin had plaatsgevonden. De rechtbank vindt hiervoor steun in het gegeven dat de gemachtigde van eiser op 28 oktober 2024 al een eerste verzoek om een afschrift van het aanmeldgehoor heeft gedaan. En hoewel het gehoor niet met naam en toenaam in het voornemen staat genoemd, staat wel vermeld dat de minister van de bezwaren van eiser kennis heeft genomen. Uit het voorgaande volgt dat na het ontvangen van het voornemen voldoende duidelijk moet zijn geweest dat er een gehoor had plaatsgevonden.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond, gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 7. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Omdat het betoog van eiser verder niet slaagt en de minister het gebrek heeft hersteld door het alsnog toezenden van het gehoor, laat de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
9. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de minister in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € € 907,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenveroordeling betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.