ECLI:NL:RBDHA:2025:20124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
24/5970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De aanvraag werd door de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek afgewezen op 18 januari 2024, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 30 mei 2024 gehandhaafd. Eiseres heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, welke werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 10 juli 2025 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een getuige. De rechtbank concludeert dat verweerder heeft voldaan aan de onderzoeksplicht, maar dat eiseres niet heeft voldaan aan haar medewerkingsplicht. Dit gebrek aan medewerking heeft geleid tot de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag om begeleiding op grond van de Wmo 2015 terecht is, en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk, maar verweerder moet wel het griffierecht en de proceskosten vergoeden, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/5970

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek, verweerder

(gemachtigde: mr. D. de Borst-Mok).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 18 januari 2024 afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 30 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4.
Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek met de uitspraak van 24 september 2024 afgewezen.
1.5.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde met een getuige, [getuige] , en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 15 november 2024 heeft eiseres zich middels een wmo-formulier bij verweerder gemeld voor ondersteuning. Zij heeft behoefte aan levensloopbegeleiding, ontwikkeling toekomstperspectief, prikkelverwerking/stress en ondersteuning op grond van autismekenmerken en trauma. Zij wil graag (ambulante) zorg van [zorginstantie] , een organisatie die ondersteuning/begeleiding biedt en specialist is in autismezorg. Op 3 januari 2024 heeft verweerder aangegeven wegens drukte niet binnen acht weken contact te kunnen opnemen met eiseres. Op 12 januari 2024 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld vanwege niet tijdig beslissen. Op 17 januari 2024 heeft er, in plaats van een huisbezoek, een gesprek via Teams plaatsgevonden op verzoek van de gemachtigde van eiseres tussen de consulent, eiseres en haar gemachtigde. De consulent heeft naar aanleiding van dit gesprek geadviseerd geen aanvraag te doen, omdat eiseres geen beperkingen ervaart bij de zelfstandigheid en participatie. Eiseres is niet gediagnosticeerd en kan gebruik maken van behandeling, wat wordt beschouwd als een voorliggende voorziening. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen gelijkluidend het advies. Op 25 januari 2024 heeft verweerder beslist op de ingebrekestelling. Verweerder meent niet in gebreke te zijn geweest, omdat de beslistermijn nog niet was verlopen op het moment dat verweerder heeft beslist op de aanvraag en heeft het verzoek om een dwangsom afgewezen.
2.1.
Op 26 februari 2024 heeft eiseres bezwaar ingesteld tegen het primaire besluit. Op 8 april 2024 heeft verweerder de beslistermijn op het bezwaar verdaagd met zes weken. Vanwege de vakantie van eiseres is de hoorzitting verplaatst van 23 april 2024 naar 8 mei 2024. Met instemming van eiseres is de beslistermijn nader uitgesteld met twee weken. Op 15 mei 2024 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Op 17 mei 2025 heeft de heer [naam 2] (juridisch medewerker) namens verweerder gebeld met eiseres en aangegeven dat de bezwaarschriftencommissie van mening is dat het aan te bevelen is om nader of aanvullend onderzoek te doen. Dit heeft hij per brief van 22 mei 2024 schriftelijk bevestigd aan eiseres. Diezelfde dag heeft de consulent telefonisch contact opgenomen met eiseres om een afspraak in te plannen voor dit nieuwe dan wel nadere onderzoek. Op 27 mei 2024 heeft de gemachtigde van eiseres gemaild naar verweerder dat de reden van dit telefoontje haar niet helemaal duidelijk was. Nu er geen besluit aan ten grondslag ligt, kan zij niet instemmen met (het maken van een afspraak voor) een huisbezoek. De brief van 22 mei 2024 waarin het nadere onderzoek is aangekondigd heeft zij niet kunnen plaatsen.
2.2.
Op 30 mei 2024 heeft de commissie bezwaarschriften advies uitgebracht. De commissie is van mening dat eiseres geen coöperatieve proceshouding heeft, onder meer vanwege het gebrek aan bereidwilligheid te overleggen over termijnen. Nu er geen medewerking wordt verleend die nodig is voor de uitvoering van de wet (onder verwijzing naar artikel 2.3.8, derde lid, Wmo 2015) is er geen grond voor toekenning van een maatwerkvoorziening. Ten aanzien van de dwangsom heeft de commissie geadviseerd dat de ingebrekestelling eigenlijk prematuur is ingediend. Maar omdat verweerder abusievelijk een verkeerde datum heeft doorgegeven aan eiseres waarop de beslistermijn verliep (13 mei 2024) dient verweerder uit coulance voor één dag overschrijding de dwangsom toe te kennen ter hoogte van € 23,-. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd met aanvulling van de motivering overeenkomstig het advies van de commissie bezwaarschriften.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres om begeleiding op grond van de Wmo 2015. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.

Wat vindt eiseres?

4. Volgens eiseres bevat het bestreden besluit onjuistheden. Haar aanvraag is van 15 november 2023, niet van 27 december 2023. Verweerder heeft de beslistermijn te laat uitgesteld met de brief van 3 januari 2024 en een nieuwe beslistermijn ontbreekt. Het is onjuist dat er sprake is van een melding, zij meent een gespecificeerde aanvraag te hebben gedaan. Ten aanzien van het verslag na het digitale huisbezoek stelt eiseres dat zij geen mogelijkheid heeft gekregen tot inspraak of instemming over het verslag. Ten aanzien van de bezwaarfase stelt eiseres dat zij een incompleet procesdossier heeft ontvangen; de door haar ingediende stukken ontbraken. Ook de uitnodiging voor de hoorzitting van 18 maart 2024 bevat onjuiste informatie, want het bezwaarschrift is van 26 februari 2024 en niet de datum die verweerder aangeeft. Er is niet op haar bezwaargronden ingegaan, dit levert volgens eiseres een motiveringsgebrek op. Verder was eiseres vooraf niet geïnformeerd over een nieuw onderzoek door verweerder en kon zij de identiteit van de consulent niet vaststellen toen deze belde op 22 mei 2024. Volgens eiseres heeft verweerder bovendien pas na de beslistermijn verzocht om uitstel van die termijn met de brief van 22 mei 2024. Volgens eiseres is het bestreden besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel, is het onzorgvuldig genomen, is er een tekortkoming in de belangenafweging en is er sprake van rechtsgangbelemmering. Eiseres verzoekt om toekenning van een dwangsom en vergoeding van de proceskosten van eiseres – zowel in bezwaar als in beroep, en om vergoeding van de griffierechtkosten. Verder heeft eiseres verzocht om een correctie van de privacy schending van haar en haar gemachtigde. Eiseres vindt het onnodig dat in de transcriptie van het bestreden besluit staat dat haar gemachtigde gescheiden is, een dochter heeft en dat de dochter de achternaam heeft van haar vader. Eiseres is van mening dat deze persoonsgegevens onnodig in het besluit staan en dat zij op onrechtmatige wijze zijn verkregen. De gemachtigde van eiseres verzoekt om een schadevergoeding van tenminste tweemaal € 500,- voor haarzelf en haar dochter ter compensatie voor de stress die deze inbreuk heeft veroorzaakt.
Wat is het beoordelingskader?
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat oordeelt de rechtbank?
6. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 maart 2018 is uiteengezet op welke wijze het onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning onder de Wmo 2015 moet plaatsvinden. [1] Daarbij is – samengevat en voor zover hier van belang – overwogen dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager. Vervolgens moet onderzocht worden of en in hoeverre er andere mogelijkheden zijn die de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verstrekken. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.
7. De rechtbank stelt vast dat het tussen partijen niet in geschil is dat uit de doktersverklaringen blijkt dat eiseres is gediagnosticeerd met ADHD en dyslexie, en dat er een vermoeden bestaat van autisme. Hierover heeft verweerder gesteld dat deze feiten – die pas door eiseres zijn ingebracht in de bezwaarfase – de aanleiding waren om nader onderzoek te (willen) doen voor een volledige heroverweging.
8. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder heeft aangegeven dat indien een autismespectrumstoornis is vastgesteld, een maatwerkvoorziening kan worden ingezet op grond van de Wmo 2015. Echter is dit hier geen vaststaand gegeven. Er bestaat slechts een vermoeden van autisme, een diagnose ontbreekt vooralsnog. Vanwege gebrek aan medewerking van de kant van eiseres heeft verweerder het recht op een maatwerkvoorziening niet kunnen vaststellen. Derhalve is de aanvraag afgewezen.
8.1.
Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verweerder aangegeven dat aanvullend onderzoek tot de mogelijkheden behoorde in het kader van een heroverweging. Ook heeft er telefonisch contact plaatsgevonden op 17 mei 2024 met de gemachtigde. Naar aanleiding van dit gesprek is de brief van 22 mei 2024 verzonden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat zowel het aanvullend onderzoek als het telefonisch contact met de consulent, zoals dat heeft plaatsgevonden op 22 mei 2024, zijn aangekondigd bij eiseres. Verweerder heeft eiseres meerdere malen ingelicht en geprobeerd duidelijkheid te geven en te krijgen van eiseres.
8.2.
Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat zij in het telefoongesprek met de consulente op 22 mei 2024 geen ruimte heeft gegeven, de consulente heeft onderbroken en heeft aangegeven dat ze moeite had met het voeren van het gesprek. Doordat ze in verwarring was gebracht over het doel van het contact wilde ze afwachten wat er ging gebeuren.
9. Uit vorenstaande volgt dat naar het oordeel van de rechtbank verweerder heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht. Verweerder heeft immers - na ontvangst van de doktersverklaringen - nader onderzoek willen doen naar de gestelde beperkingen en dit ook in gang gezet. Eiseres heeft daarentegen niet voldaan aan de op haar rustende medewerkingsplicht. Dat dit is gebeurd op grond van onjuiste of gebrekkige informatie vanuit verweerder is niet gebleken. Dit gebrek aan medewerking in de bezwaarfase heeft ertoe geleid dat verweerder het recht op een maatwerkvoorziening niet heeft kunnen vaststellen. Om die reden heeft verweerder de aanvraag van eiseres mogen afwijzen.
10. Voor zover eiseres nog heeft aangevoerd dat zij ten onrechte geen gelegenheid heeft gekregen om al dan niet in te stemmen met het advies van de consulent voorafgaand aan de aanvraag, overweegt de rechtbank dat het hier gaat om het verslag van onder andere het digitale huisbezoek door verweerder. Uit de conclusie volgt een advies door de consulent over de aanvraag. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat normaliter het gespreksverslag ondertekend wordt. Omdat er in dit geval geen fysieke bijeenkomst was, maar een teams meeting is dit niet gebeurd. Wel was het duidelijk dat eiseres de intentie had een aanvraag te doen, derhalve is dat zo opgepakt door verweerder. De rechtbank overweegt dat noch uit de wet, noch uit de rechtspraak volgt dat het enkele feit dat eiseres het verslag van het digitale huisbezoek niet heeft kunnen inzien en niet heeft ondertekend maakt dat daarin vervatte informatie niet ten grondslag zou kunnen worden gelegd aan besluitvorming door verweerder. Bijzondere omstandigheden die dat in dit geval anders zouden kunnen maken zijn niet gebleken. Uit het verslagformulier blijkt overigens dat de conclusies van het huisbezoek wel degelijk zijn besproken met eiseres, zij het dat zij het met die conclusies niet eens was.
10. Ten aanzien van de door eiseres aangevoerde stelling dat er gebreken kleven aan het bestreden besluit overweegt de rechtbank dat – zoals ook uit vorenstaande blijkt – eiseres verweerder in bezwaar niet de kans heeft gegeven duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot de vaststelling van het recht op een maatwerkvoorziening. Daar komt bij dat eiseres niet heeft geconcretiseerd wat er verder onjuist zou zijn. Ook bij de rechtbank heeft eiseres haar standpunt in deze niet verduidelijkt.
10. Voor zover eiseres een beroep heeft willen doen op het rechtszekerheidsbeginsel heeft eiseres dit niet nader onderbouwd. De rechtbank is niet gebleken dat met de herstelpoging van verweerder door nader onderzoek te doen in de bezwaarfase in strijd zou zijn gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel.
10. Ten aanzien van het verzoek met het oog op de – volgens eiseres geschonden privacy ten aanzien van haar gemachtigde en diens dochter – is de rechtbank niet gebleken dat er sprake is van schade, nog daargelaten of de vraag of vergoeding daarvan in het kader van deze procedure – gericht op het verkrijgen van een maatwerkvoorziening voor eiseres – aan de orde zou kunnen zijn. Voor het eventueel verder behandelen van een klacht zal eiseres zich moeten wenden tot de gemeente dan wel de Autoriteit Persoonsgegevens.
10. Voor wat betreft het verzoek om toekenning van een dwangsom overweegt de rechtbank als volgt.
14.1.
Aan eiseres is in bezwaar een dwangsom van € 23,- toegekend. Ter beantwoording van de vraag of een ingebrekestelling prematuur is wordt van de ontvangstdatum daarvan bij het bestuursorgaan uitgegaan. De rechtbank stelt vast dat verweerder de ingebrekestelling op 15 mei 2024 heeft ontvangen. De beslistermijn liep tot en met 25 mei 2024. De ingebrekestelling was derhalve prematuur waardoor er geen recht op een dwangsom bestaat.
14.2.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht uit coulance de dwangsom te hebben berekend op basis van de verkeerde beslisdatum van 13 mei 2024, die aan eiseres was doorgegeven. Omdat op 30 mei 2024 is beslist, is voor 29 mei 2024 (onverschuldigd) een dwangsom toegekend.
15. Tot slot heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij niet de dochter is van haar gemachtigde, zoals door verweerder ten onrechte is gesteld in het bestreden besluit. Dit is een onjuistheid die leidt tot strijdigheid met het zorgvuldigheidsbeginsel, artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank kan echter aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het is niet aannemelijk dat eiseres door de schending van artikel 3:2 van de Awb is benadeeld. Uit het voorgaande volgt namelijk dat het beroep van eiseres niet kan slagen. Bovendien heeft eiseres gewacht tot de behandeling van het beroep op zitting voor het geven van opheldering over deze onjuistheid. Daarom passeert de rechtbank het gebrek. De rechtbank ziet in dit gebrek wel aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten dient te vergoeden.
16. Ten overvloede benadrukt de rechtbank zeker begrip te hebben voor de wens van eiseres als het gaat om toekenning van een maatwerkvoorziening. Verweerder is echter alleen verplicht om dit te verstrekken indien dit noodzakelijk is. Uit het voorgaande volgt dat ten tijde van het bestreden besluit bij gebrek aan nader onderzoek deze noodzaak niet is gebleken. Het staat eiseres echter vrij om een nieuwe melding te doen. Indien eiseres dit doet, zal verweerder rekening moeten houden met de actuele medische situatie van eiseres.
17. Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Verweerder moet echter wel het griffierecht en de proceskosten, vastgesteld op € 138,80 (€ 10,80 voor postbezorging, € 28,- aan reiskosten en € 100,- voor print en administratiekosten) aan eiseres vergoeden omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Awb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een dwangsom (verder) af;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 138,80 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meessen, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.P.A. Stok, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrechtArtikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 4:17
Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
(…)
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Wet maatschappelijke opvang 2015
Artikel 2.3.2
Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
Voordat het onderzoek van start gaat, kan de cliënt het college een persoonlijk plan overhandigen waarin hij de omstandigheden, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Het college brengt de cliënt van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid het plan te overhandigen.
(…)
4. Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a, verschuldigd zal zijn.
5. Indien de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in het tweede lid aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek als bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g.
6. Bij het onderzoek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.
7. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
8. Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.
9. Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 kan niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid genoemde termijn.
Artikel 2.3.5
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 2.3.8
3. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 5.1.1
1. Het college is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt, waaronder gegevens over gezondheid die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van diens behoefte aan ondersteuning van zijn participatie of zelfredzaamheid dan wel opvang of beschermd wonen, alsmede persoonsgegevens van diens echtgenoot, ouders, inwonende kinderen en andere huisgenoten die noodzakelijk zijn om vast te stellen welke hulp deze aan de cliënt bieden of kunnen bieden, voor zover deze zijn verkregen in het kader van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, dan wel op grond van artikel 2.3.8, 5.2.2, 5.2.3, 5.2.4 of 5.2.5, en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.4b 2.1.5, 2.3.2, 2.3.3., 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3.
Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Noordwijk 2024
Artikel 5
2. Het Dagelijks Bestuur is bevoegd om, voor zover dit van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, de cliënt of bij gebruikelijke hulp de personen die tot de leefeenheid van de cliënt behoren:
a. Uit te nodigen om nadere informatie te verstrekken op een door het Dagelijks Bestuur te bepalen plaats en tijdstip;
b. Uit te nodigen voor een (nader) onderzoek door een of meer daartoe aangewezen medische- of andere deskundigen op een door het Dagelijks Bestuur te bepalen plaats en tijdstip.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819, r.o. 4.4.2.