ECLI:NL:RBDHA:2025:20200

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.13473
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag van Ugandese eiseres met verwijzing naar Dublinverordening en medische omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Ugandese eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 20 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft eerder een voorlopige voorziening toegewezen op 26 juni 2025, maar het beroep zelf is op 27 oktober 2025 behandeld. Eiseres voert aan dat de opvang- en leefomstandigheden in Frankrijk in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en dat zij als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt vanwege haar psychische problemen. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij overdracht aan Frankrijk in een onmenselijke of vernederende situatie terecht zal komen. De rechtbank stelt vast dat de minister zich in redelijkheid op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft kunnen baseren en dat de medische voorzieningen in Frankrijk vergelijkbaar zijn met die in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de overdracht aan Frankrijk kan plaatsvinden. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13473

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

geboren op [geboortedatum],
van Ugandese nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A. Szirmai),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 20 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening [1] is in een afzonderlijke uitspraak beslist. De voorlopige voorziening is toegewezen op 26 juni 2025.
1.2.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd om op 19 juni 2025 op zitting te verschijnen. De gemachtigde van eiseres heeft op 17 juni 2025 de rechtbank bericht dat er geen tolk Ganda beschikbaar was en de rechtbank een niet-leveringsverklaring toegezonden. Vervolgens is op 1 juli 2025 een nieuwe zitting gepland, waarop de gemachtigde van eiseres heeft laten weten dat er wederom geen tolk Ganda beschikbaar was. De rechtbank en de voorzieningenrechter hebben daarop besloten het beroep aan te houden en de voorlopige voorziening toe te wijzen.
1.3.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd om op 29 september 2025 op zitting te verschijnen. De gemachtigde van eiseres heeft op 24 september 2025 de rechtbank bericht dat er wederom geen tolk Ganda beschikbaar was. De rechtbank heeft daarop het beroep aangehouden.
1.4.
Eiseres heeft op 24 oktober 2025 aanvullende gronden van beroep ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, een telefonische tolk, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen die in de Dublinverordening [2] staat. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] Uit EU-Vis is gebleken dat eiseres op 22 augustus 2024 door Frankrijk een visum had gekregen dat geldig was van 25 augustus 2025 tot 29 september 2024. Vervolgens heeft Nederland bij Frankrijk op 9 december 2024 een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 10 februari 2025, op grond van artikel 12, vierde lid van de Dublinverordening aanvaard.
Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening
5. Eiseres voert aan dat in Frankrijk de opvang- en leefomstandigheden waaraan zij zal worden blootgesteld in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest. [5] De minister miskent volgens eiseres dat uit het laatste AIDA-rapport van 2025 en de rapporten van de jaren ervoor, volgt dat Frankrijk al jaren kampt met een schrijnend tekort aan opvangcapaciteit. Het tekort leidt tot dakloosheid en schending van de mensenrechten. Daarnaast laten de rapporten zien dat het gaat om structurele problemen. Volgens eiseres gaat de minister ten aanzien van Frankrijk daarom ten onrechte uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres voegt hieraan toe dat zij dient te worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar en onder behandeling staat bij de praktijkondersteuner van GZA. Eiseres krijgt wekelijkse behandeling voor haar psychische problemen. Bij overdracht vreest zij voor een reëel risico op een aanzienlijke onomkeerbare achteruitgang van haar gezondheidstoestand. Ter onderbouwing heeft zij haar medisch dossier overgelegd. Eiseres wijst ook op haar suïcidale gedachten en verwijst naar het arrest C.K. [6] Daaruit volgt dat de minister iedere ernstige twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand van eiseres als Dublinclaimant moet wegnemen. De minister had volgens eiseres daarom een medisch advies moeten vragen alvorens te besluiten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. Eiseres verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg. [7] Eiseres wijst ook op een uitspraak van het Verwaltungsgericht Arnsberg waarin werd geconcludeerd dat overdracht aan Frankrijk een risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM oplevert omdat de vreemdeling in Frankrijk een hoog niveau van persoonlijk initiatief moet nemen om toegang te krijgen tot opvang en andere voorzieningen. [8]
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister mag in het algemeen ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [9] Alleen wanneer eiseres aannemelijk kan maken dat ernstig moet worden gevreesd dat de opvangvoorzieningen in Frankrijk voor eiseres systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest, zoals bepaald in artikel 3, tweede lid van de Dublinverordening, wordt eiseres niet aan Frankrijk overgedragen. [10] Eiseres is naar het oordeel van de rechtbank hier niet in geslaagd. De AIDA-rapporten waar eiseres naar verwijst zijn betrokken in de uitspraken van de Afdeling die in voetnoot 9 zijn genoemd en geven geen aanleiding om van de jurisprudentie van de Afdeling af te wijken. Eiseres heeft met de verwijzing naar passages in de overgelegde algemene bronnen derhalve niet aannemelijk gemaakt dat zij bij overdracht in een situatie terecht zal komen als bedoeld in artikel 3, tweede lid van de Dublinverordening.
5.2.
Het beroep van eiseres op het arrest C.K. van het Hof van Justitie slaagt evenmin. Met de overgelegde medische stukken heeft eiseres onvoldoende aangetoond dat haar psychische problemen aanzienlijk en onomkeerbaar zullen verslechteren als gevolg van de overdracht. Ook zijn er geen aanwijzingen dat Nederland het meest aangewezen land is voor behandeling. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat Frankrijk voor eiseres niet dezelfde of voor eiseres niet adequate medische behandelmogelijkheden heeft als Nederland. De minister mag er daarom van uit gaan dat eiseres in Frankrijk een vergelijkbare medische behandeling kan krijgen.
5.3.
Het beroep van eiseres op de uitspraak van het Verwaltungsgericht Arnsberg in Duitsland faalt ook. Het betreft namelijk geen vergelijkbaar geval. In de uitspraak waar eiseres naar verwijst gaat het om een moeder met twee minderjarige kinderen en had de moeder uit eigen ervaring meegemaakt dat zij moeilijk toegang had tot de voorzieningen. Eiseres heeft geen ervaringen met de opvang in Frankrijk en heeft geen kinderen. Mocht eiseres van mening zijn dat Frankrijk zich niet aan zijn verdragsverplichtingen houdt, dan ligt het verder op de weg van eiseres om daarover te klagen bij de daartoe bevoegde Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat de daartoe bevoegde Franse autoriteiten eiseres niet kunnen of willen helpen. De minister heeft daarom kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ook in dit verband ervan kan worden uitgegaan dat Frankrijk de internationale verplichtingen nakomt.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
6. Eiseres voert aan dat overdracht aan Frankrijk in haar geval onevenredig hard is. Zij stelt zich op het standpunt dat zij in zowel Frankrijk als Nederland slachtoffer is geweest van mensenhandel, althans dat hiervan signalen zijn. Ten onrechte stelt de minister dat Nederland niet het meest aangewezen land is om aangifte te doen. Op dit punt is de beschikking onzorgvuldig dan wel ondeugdelijk gemotiveerd en dient hij vernietigd te worden. Eiseres stelt tot slot ook in dit kader dat zij als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt en wijst ter onderbouwing hiervan naar haar medisch dossier.
6.1.
Uitgaande van de terughoudende toets is de rechtbank van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het betoog van eiseres geen aanknopingspunten zijn gelegen om te overwegen dat sprake zou zijn van bijzondere, individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening op grond waarvan de minister had moeten afzien van overdracht aan Frankrijk. Niet in geschil is dat de aangifte van mensenhandel van eiseres is geseponeerd, dat haar aanvraag op deze grond is afgewezen en dat dit in rechte vast staat. De minister stelt zich verder terecht op het standpunt dat de medische voorzieningen in Frankrijk vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. De rechtbank ziet tot slot in de door eiseres overgelegde medische stukken geen aanleiding voor de conclusie dat sprake is van bijzondere omstandigheden die zouden maken dat overdracht van eiseres aan Frankrijk niet mogelijk of onevenredig hard zou zijn. De stukken bieden ook geen concrete aanwijzingen dat behandeling in dit geval niet adequaat in Frankrijk kan plaatsvinden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres mag worden overgedragen aan Frankrijk. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL25.13474.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
6.HvJEU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127, in de zaak C.K. tegen Slovenië.
7.Uitspraak van 17 september 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:17258.
8.12L190/19A.
9.Zie bijvoorbeeld uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2362, 31 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3623 en 7 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3724.
10.Hierbij geldt de drempel die volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), onder overwegingen 91-93.