ECLI:NL:RBDHA:2025:20202

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.50132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag Somalië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag van een verzoeker uit Somalië. De verzoeker had op 19 september 2025 een opvolgende asielaanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde deze aanvraag niet-ontvankelijk. De verzoeker voerde aan dat zijn uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM, omdat hij vreesde voor vervolging en dat hij niet in staat zou zijn om effectief verweer te voeren vanuit het buitenland. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was om de uitzetting te voorkomen, omdat de verzoeker niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die zijn aanvraag zouden onderbouwen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er geen sprake was van een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer. De uitspraak benadrukte dat de verzoeker niet had aangetoond dat zijn psychische gesteldheid hem zou beletten om effectief te communiceren vanuit het buitenland. De voorzieningenrechter concludeerde dat het beroep van de verzoeker geen redelijke kans van slagen had en dat er geen aanleiding was om de uitzetting te schorsen.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.50132
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 oktober 2025 in de zaak tussen
[verzoeker], V-nummer: [V-nummer] , verzoeker
(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

1. Verzoeker heeft op 19 september 2025 een opvolgende asielaanvraag ingediend. De minister heeft met het besluit van 22 september 2025 (het 3.1 Vb besluit) besloten om de uitzetting van verzoeker niet achterwege te laten hangende de opvolgende asielaanvraag die hij heeft ingediend. Verzoeker heeft op 23 september 2025 bezwaar ingediend tegen het 3.1 Vb besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen op 24 september 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:17558.
1.1.
De minister heeft met het besluit van 8 oktober 2025 (het bestreden besluit) de opvolgende asielaanvraag van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van verzoeker tegen het 3.1 Vb besluit kennelijk ongegrond verklaard.
1.2.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De minister heeft op 29 oktober 2025 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting omdat spoed dit vereist en dit partijen niet in hun belangen schaadt.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

2. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodembeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
4. Verzoeker stelt - kort gezegd - dat hij niet mag worden uitgezet gedurende de beroepsprocedure, omdat in geschil is of de uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Volgens verzoeker zou er in het geval van uitzetting geen sprake meer zijn van een effectief rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 van het EVRM. Verzoeker voert hiertoe aan dat een schending van artikel 8 van het EVRM niet kan worden hersteld, zodra hij het land heeft verlaten. Verder kunnen zijn belangen op afstand niet adequaat worden vastgesteld of getoetst door de rechtbank. Ook kan hij vanuit het buitenland niet effectief communiceren en verweer voeren, gelet op zijn psychische gesteldheid en beperkte verstandelijke vermogens. Verzoeker verwijst verder naar de gronden van zijn beroep. Volgens verzoeker moet schorsende werking worden verleend aan het beroep, omdat niet is vastgesteld dat er bij terugkeer in redelijkheid geen twijfel is dat sprake is van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Verzoeker heeft ook een medisch dossier overgelegd.

Is sprake van spoedeisend belang?

5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn beroepschrift. Voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld, moet eerst worden beoordeeld of er sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker spoedeisend belang heeft, omdat voor verzoeker op 30 oktober 2025 om 11.40 uur een vlucht gepland staat om hem uit te zetten.
Is sprake van een effectief rechtsmiddel?
7. Over het betoog van verzoeker over een effectief rechtsmiddel oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. In deze procedure om een voorlopige voorziening kan verzoeker opkomen tegen de voorgenomen uitzetting. In deze uitspraak zal de voorzieningenrechter beoordelen of het beroep van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft, waarbij ook wordt ingegaan op de beroepsgronden over artikel 8 van het EVRM. Daarmee is verzoeker een effectief rechtsmiddel geboden in de zin van artikel 13 van het EVRM. Voor zover verzoeker stelt dat zijn recht op een effectief rechtsmiddel zover reikt dat hij ook de definitieve beoordeling van zijn beroep in Nederland moet kunnen afwachten, volgt de voorzieningenrechter dit niet. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoeker wordt bijgestaan door een gemachtigde, die hem ter zitting kan vertegenwoordigen. De voorzieningenrechter ziet in het medische dossier ook geen aanknopingspunten dat de psychische / mentale gesteldheid van verzoeker zodanig is dat hij vanuit het buitenland niet gehoord zou kunnen worden.
Heeft het beroep een redelijke kans van slagen?
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen heeft. Zij wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af. Hieronder legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen. Zij zal daarbij enkele geschilpunten uitlichten.
Lastminute aanvraag / indiening aanvraag om uitvoering terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de minister aan verzoeker kunnen tegenwerpen dat sprake was van een lastminute aanvraag, en dat de aanvraag louter is ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen. Op 15 juli 2025 is het hoger beroep van verzoeker tegen de eerdere afwijzing van zijn asielaanvraag van 19 september 2023 ongegrond verklaard.1 Vervolgens is er een laissez- passer afgegeven voor verzoeker op 19 augustus 2025. Op diezelfde dag heeft verzoeker een opvolgende asielaanvraag ingediend. Dat verzoeker stelt dat hij vanwege de strafrechtelijke detentie en zijn psychische en/of medische situatie niet in staat was om eerder asiel aan te vragen, volgt de voorzieningenrechter niet. Daarbij is van belang dat uit het dossier blijkt dat verzoeker ook tijdens zijn strafrechtelijke detentie contact had met zijn gemachtigde. Dat hij wilde wachten met het indienen van een asielaanvraag tot na zijn vrijlating, komt voor zijn rekening en risico.

Artikel 3 van het EVRM: gestelde homoseksualiteit

10. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden ten aanzien van de opvolgende asielaanvraag. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het aan verzoeker is om – ook als hij de minister wantrouwt - in het kader van een opvolgende aanvraag tijdens de gehoren nieuwe feiten en omstandigheden naar voren te brengen. Op p. 4 van het bestreden besluit is terecht gewezen op de verklaringen van verzoeker in de gehoren van 22 september 2025 en 2 oktober 2025. De voorzieningenrechter stelt vast dat tijdens deze gehoren aan verzoeker is uitgelegd dat het gehoor ziet op de vaststelling van nieuwe feiten en omstandigheden. Verzoeker verklaart onder meer in deze gehoren dat hij zich op dezelfde problemen beroept als naar voren gebracht tijdens zijn laatste asielaanvraag. Op de vraag van de gehoormedewerker of er dan iets anders of nieuws is wat hij de vorige keer niet heeft verteld, antwoordt verzoeker dat alles nog hetzelfde is als bij zijn vorige aanvraag, en dat er gelet op zijn seksuele gerichtheid niets veranderd is.

Artikel 3 van het EVRM: verslavings- en psychische problematiek

11. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat de minister voldoende heeft onderzocht en gemotiveerd of verzoeker vanwege zijn gestelde verslavings- en psychische problematiek bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van de minister in het bestreden besluit, p. 16, dat het medische dossier niet hoefde te worden afgewacht, omdat verzoeker vanaf het indienen van zijn opvolgende aanvraag gelegenheid heeft gehad om dit te overleggen. Dat in het gehoor van 2 oktober 2025 aan verzoeker is aangeraden om de documenten te overleggen die hij relevant acht, betekent niet dat verzoeker erop mocht vertrouwen dat de minister dit zou afwachten. Verzoeker heeft het medische dossier op 14 oktober 2025 overgelegd en gewezen op zijn verslavings- en psychische problematiek. De minister heeft in het verweerschrift terecht opgemerkt dat de aangedragen medische omstandigheden reeds zijn beoordeeld bij de aanvraag van 15 september 2023, en dat ook de rechtbank dit heeft gewogen en beoordeeld.2 Verzoeker heeft niet inzichtelijk gemaakt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. De minister heeft dan ook – anders dan verzoeker stelt –een medisch advies niet noodzakelijk hoeven achten.
Artikel 8 van het EVRM: dochter en worteling in Nederland
12. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker de familierechtelijke relatie met zijn dochter niet heeft onderbouwd en dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De minister heeft bij deze beoordeling betrokken dat verzoeker heeft verklaard dat hij zijn dochter al ruim 22 jaar niet heeft gezien en gesproken en dat hij heeft begrepen dat zij zelf zou bepalen of zij contact met hem wilde opnemen nadat zij achttien jaar is geworden. De dochter heeft geen contact met verzoeker opgenomen. Ook is gesteld noch gebleken dat verzoeker heeft geprobeerd met haar in contact te komen. De minister heeft zich bij de weging van deze feiten en omstandigheden niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hieruit geen bijkomende elementen van afhankelijkheid volgen. De minister heeft de door verzoeker gestelde feiten en omstandigheden beoordeeld. De stelling van verzoeker dat door de minister niet buiten beschouwing mag worden gelaten dat hij bereid is om in de toekomst het contact te herstellen met zijn dochter omdat dat een te beperkte en juridisch formalistische benadering zou zijn die niet aansluit bij artikel 8 EVRM, volgt de voorzieningenrechter dan ook niet. Verder heeft de minister de belangenafweging in het kader van het privéleven van verzoeker in zijn nadeel kunnen laten uitvallen, onder andere vanwege de misdrijven die hij heeft gepleegd.

LHBTI-coördinator

13. De minister heeft in het verweerschrift gesteld dat in casu de LHBTI-coördinator is geraadpleegd, conform de werkinstructie 2019/17. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.

Conclusie

14. Gelet op het voorgaande heeft het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Verzoeker krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 29 oktober 2025 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
29 oktober 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

____________________________________
1. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15 juli 2025, 202404399/1/9.
2 Rechtbank Den Haag, 9 juli 2024, NL24.21244 en NL24.21245, r.o. 12.