ECLI:NL:RBDHA:2025:20215
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ophouding van een vreemdeling en de proportionaliteit van de maatregel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de ophouding van een vreemdeling door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D. Matadien, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 oktober 2025, waarbij hij op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is opgehouden. Eiser verzocht tevens om schadevergoeding.
Tijdens de zitting op 15 oktober 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser betoogde dat zijn ophouding onrechtmatig was, omdat de minister zijn bevoegdheden onzorgvuldig en disproportioneel zou hebben toegepast. Eiser stelde dat hij hoger beroep had ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, wat volgens hem de ophouding onrechtmatig maakte. Hij wees ook op het ontbreken van het DT&V-dossier, dat volgens hem relevant was voor zijn verblijfsrechtelijke positie.
De rechtbank overwoog dat op 16 oktober 2025 een terugkeerbesluit ten aanzien van eiser was genomen, en dat hij vanaf dat moment geen rechtmatig verblijf meer had in Nederland. De rechtbank concludeerde dat het instellen van rechtsmiddelen geen schorsende werking had op het terugkeerbesluit. De rechtbank oordeelde dat de minister bevoegd was om eiser op te houden en dat de ophouding niet onrechtmatig of onzorgvuldig was. De beroepsgrond van eiser werd verworpen en het beroep werd ongegrond verklaard. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.