ECLI:NL:RBDHA:2025:20215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.48507
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ophouding van een vreemdeling en de proportionaliteit van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de ophouding van een vreemdeling door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D. Matadien, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 oktober 2025, waarbij hij op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is opgehouden. Eiser verzocht tevens om schadevergoeding.

Tijdens de zitting op 15 oktober 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser betoogde dat zijn ophouding onrechtmatig was, omdat de minister zijn bevoegdheden onzorgvuldig en disproportioneel zou hebben toegepast. Eiser stelde dat hij hoger beroep had ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, wat volgens hem de ophouding onrechtmatig maakte. Hij wees ook op het ontbreken van het DT&V-dossier, dat volgens hem relevant was voor zijn verblijfsrechtelijke positie.

De rechtbank overwoog dat op 16 oktober 2025 een terugkeerbesluit ten aanzien van eiser was genomen, en dat hij vanaf dat moment geen rechtmatig verblijf meer had in Nederland. De rechtbank concludeerde dat het instellen van rechtsmiddelen geen schorsende werking had op het terugkeerbesluit. De rechtbank oordeelde dat de minister bevoegd was om eiser op te houden en dat de ophouding niet onrechtmatig of onzorgvuldig was. De beroepsgrond van eiser werd verworpen en het beroep werd ongegrond verklaard. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.48507

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], [v-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft daarbij verzocht om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn ophouding onrechtmatig is geweest. Daartoe voert hij aan dat verweerder zijn bevoegdheden onzorgvuldig en disproportioneel heeft toegepast door hem op te houden en over te brengen ten behoeve van een mogelijke maatregel van bewaring, terwijl eiser inmiddels hoger beroep had ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Volgens eiser blijkt de onzorgvuldigheid van verweerder tevens uit het feit dat eiser uiteindelijk niet in bewaring is gesteld en dat het DT&V-dossier, waarnaar wordt verwezen in het proces-verbaal van staandehouding en ophouding (de ‘M105’), niet aan het dossier is toegevoegd. Uit dat DT&V-dossier zouden zijn verblijfsrechtelijke positie en identiteit zijn gebleken, zodat dit dossier relevant is voor de beoordeling van het onderhavige beroep.
2. De rechtbank overweegt als volgt. Op 16 oktober 2025 is een terugkeerbesluit ten aanzien van eiser tot stand gekomen. Het beroep dat eiser tegen dat besluit heeft ingesteld, is bij uitspraak van 28 augustus 2025 ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBDHA:2025:16046). Vanaf die datum had eiser dan ook geen rechtmatig verblijf meer in Nederland. Dat eiser hoger beroep heeft ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend, maakt dit niet anders. Het instellen van deze rechtsmiddelen heeft geen schorsende werking op het terugkeerbesluit. Niet gesteld of gebleken is dat de voorlopige voorziening op de dag van de ophouding was toegewezen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder bevoegd was eiser op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw op te houden. Het feit dat eiser uiteindelijk niet in bewaring is gesteld, maakt dit niet anders. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat eiser niet in bewaring is gesteld vanwege een misverstand over zijn verblijfsrechtelijke positie. De conclusie die eiser hieraan verbindt, namelijk dat verweerder daardoor onzorgvuldig heeft gehandeld, volgt de rechtbank niet. Verweerder had de bevoegdheid om eiser op te houden en heeft toepassing gegeven aan de juiste grondslag. Ook volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat het DT&V-dossier aan het dossier had moeten worden toegevoegd. Eisers verblijfsrechtelijke positie en identiteit, die uit dat dossier zouden blijken, zijn immers niet in geschil.
3. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een onrechtmatige of onzorgvuldige ophouding. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van F.S. Ulrich, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.