ECLI:NL:RBDHA:2025:2026

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
24/983
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroep tegen last onder dwangsom opgelegd voor illegale bouw van recreatieve nachtverblijven

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de oplegging van een last onder dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. De last onder dwangsom werd opgelegd met een besluit van 21 maart 2023, waarbij eisers de overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ongedaan moesten maken. De rechtbank heeft de zaak op 28 januari 2025 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat verweerder niet heeft aangetoond dat de recreatieve nachtverblijven in strijd met de verleende omgevingsvergunning werden gebruikt voor permanente bewoning. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/983

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , en [eiseres] B.V. te [vestigingsplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: mr. B. van den Berg)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij 1] B.V.,
[derde-partij 2]en
[derde-partij 3]uit [woonplaats] (samen te noemen: derde-partij).
(gemachtigde: mr. C. Blankenstein)

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de oplegging van een last onder dwangsom.
Verweerder heeft de last onder dwangsom opgelegd met het besluit van 21 maart 2023 (het primaire besluit). Met het bestreden besluit van 22 december 2023 heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd met een wijziging van de opgelegde last onder dwangsom.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2025 op zitting behandeld. De zaak is tegelijk behandeld met de zaak met nummer SGR 23/123.
Aan de zitting hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door [naam 1] en drs. [naam 2] , werkzaam bij [bedrijfsnaam] B.V., en namens de derde-partij [derde-partij 2] en [derde-partij 3] , bijgestaan door hun gemachtigde.

De besluiten

1. Eisers zijn eigenaar van het perceel [adres 1] in [plaatsnaam] . Zij hebben op 28 september 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het in afwijking van het bestemmingsplan realiseren van vijf recreatieve nachtverblijven in een bestaand bijgebouw op het perceel.
1.1.
In het besluit van 10 februari 2022 heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het mogelijk is binnenplans af te wijken van het bestemmingsplan. Uit de ingediende ruimtelijke onderbouwing en de advisering door stedenbouw en de Omgevingsdienst Midden-Holland blijkt dat aan alle voorwaarden wordt voldaan. Het gebruik is volgens verweerder in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
1.2.
De derde-partij woont aan de [adres 2] in [woonplaats] . De derde-partij heeft op het perceel een agrarisch bedrijf. De derde-partij heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 februari 2022 tot het verlenen van de omgevingsvergunning vanwege de vrees in de bedrijfsvoering te worden beperkt door de korte afstand tussen het bedrijf en de recreatieve nachtverblijven.
1.3.
In de beslissing op bezwaar van 25 november 2022 heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij gegrond verklaard, het besluit van 10 februari 2022 herroepen en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd. Tegen die beslissing op bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld (zaaknummer SGR 23/123).
1.4.
Op 4 januari 2023 heeft verweerder naar aanleiding van een handhavingsverzoek door de derde-partij een controle op het perceel van eisers uitgevoerd. Daarbij is geconstateerd dat het bijgebouw op het perceel is verbouwd naar vijf wooneenheden. Alle vijf wooneenheden hebben een eigen hoofdingang, keuken, badkamer, toilet, woonkamer en slaapkamer. Ten behoeve van de wooneenheden zijn vier brandscheidingswanden gerealiseerd. Tevens is bij elke wooneenheid een verdiepingsvloer gemaakt waar een slaapkamer is gelegen. De brandscheidingswanden en verdiepingsvloeren zijn zonder omgevingsvergunning gebouwd. Vier van de vijf wooneenheden werden ten tijde van de controle bewoond. Het nachtregister kon tijdens de controle niet overhandigd worden. Verder is vermeld dat op www.123wonen.nl wordt geadverteerd voor de verhuur van de recreatieve nachtverblijven voor maximaal 6 maanden.
1.5.
In het primaire besluit heeft verweerder eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Eiseres moet de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c en 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ongedaan maken en houden. Eiseres kan dit doen door het strijdige gebruik van het bijgebouw te staken en gestaakt te houden en alle woonvoorzieningen, waaronder keuken, badkamer en toilet te verwijderen en verwijderd te houden. Voorts dient eiseres de brandscheidingswanden en de verdiepingsvloeren die zijn gerealiseerd ten behoeve van het strijdige gebruik te verwijderen. Eiseres verbeurt een eenmalige dwangsom van € 22.500,- als zij de geconstateerde overtredingen niet tijdig ongedaan maakt.
1.6.
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom gehandhaafd. Verweerder heeft het primaire besluit wel gewijzigd. De hoogte van de dwangsom blijft gehandhaafd, maar wordt gesplitst. Er wordt een dwangsom van € 5.000,- opgelegd voor het in gebruik hebben van de recreatiewoningen. Dit bedrag wordt in één keer verbeurd met een begunstigingstermijn van 14 dagen na verzenddatum van het bestreden besluit. Er wordt verder een eenmalige dwangsom van
€ 17.500,- opgelegd voor het verwijderen en verwijderd houden van alle woonvoorzieningen waaronder keuken, badkamer en toilet, en de brandscheidingswanden en verdiepingsvloeren. Hierbij geldt een begunstigingstermijn van zes maanden na verzenddatum van het bestreden besluit.

Overgangsrecht

2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven. Bij besluit van 21 maart 2023 heeft verweerder aan eiseres de last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.

Het beroep

3. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eisers had verweerder niet handhavend mogen optreden, totdat is beslist op het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 25 november 2022 omtrent de weigering van de omgevingsvergunning (zaak nummer 23/123).

Beoordeling van het beroep

4. De rechtbank overweegt dat bij uitspraak van heden in zaak met nummer 23/123 de beslissing op bezwaar van 25 november 2022 is vernietigd. Bij vernietiging van een besluit door de rechter worden de rechtsgevolgen van dat besluit in beginsel ongedaan gemaakt met terugwerkende kracht tot het tijdstip waarop het besluit werd genomen. Het besluit van 25 november 2022 tot herroeping van de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van vijf recreatieve nachtverblijven en het alsnog weigeren van die vergunning wordt in juridische zin geacht nooit te hebben bestaan. Dit houdt in dat deze procedure terug is naar de status waarbij de aangevraagde omgevingsvergunning voor de recreatieve nachtverblijven bij beluit van 10 februari 2022 is verleend, waartegen de derde-partij bezwaar heeft gemaakt en waarop nog moet worden beslist.
4.1.
Dit betekent voor de onderhavige procedure dat er in juridische zin van moet worden uitgegaan dat er ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van de vijf recreatieve nachtverblijven. Dit betekent dat geen sprake was van de illegale bouw van de recreatieve nachtverblijven, voor zover deze zijn gebouwd conform de verleende omgevingsvergunning, en verweerder geen bevoegdheid had om hiertegen handhavend op te treden.
4.2.
Verder overweegt de rechtbank dat verweerder niet heeft aangetoond dat de recreatieve nachtverblijven in strijd met de verleende omgevingsvergunning werden gebruikt voor permanente bewoning. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het controlerapport van 4 januari 2023 niet blijkt dat daadwerkelijk is geconstateerd dat de recreatieve nachtverblijven permanent werden bewoond. Dat eisers volgens verweerder adverteerden op de website www.123wonen.nl met een advertentie waarin stond dat de recreatieve nachtverblijven permanent zou mogen worden bewoond, betekent niet dat dergelijk strijdig gebruik daadwerkelijk plaatsvond. Dat eisers geen nachtregisters hebben overgelegd, is ook onvoldoende om te kunnen concluderen dat de nachtverblijven permanent werden bewoond. Het is in de eerste plaats aan verweerder om aan te tonen dat sprake is van illegaal gebruik en niet aan eisers om aan te tonen dat dat niet het geval is.
4.3.
Dit betekent dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met artikel 3:46 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder opdracht te geven om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit, met inachtneming van deze uitspraak.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden met betrekking tot het beroep ter hoogte van € 187,-. Ook krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt, aangezien zij beroep hebben ingesteld via een gemachtigde. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert een punt op voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- bij een wegingsfactor 1. Eisers krijgen geen punt voor de bijstand van een gemachtigde tijdens de zitting, omdat de gemachtigde die hen heeft bijgestaan in de zaak met nummer 23/123 zich niet als gemachtigde heeft gesteld in de onderhavige zaak. Toegekend wordt € 907,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers, tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.