4.1.De rechtbank is verder van oordeel dat artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw (c-grond) ten onrechte aan de maatregel ten grondslag is gelegd. De rechtbank constateert dat eiser al voor het opleggen van de huidige maatregel in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn en dat hij ook al toegang tot de asielprocedure heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat op redelijke gronden kan worden aangenomen dat eiser zijn asielaanvraag enkel heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. Het enkele feit dat eiser zijn asielaanvraag heeft ingediend, nadat hij op 4 oktober in bewaring werd gesteld, is hiervoor onvoldoende. Daarmee is niet voldaan aan de derde voorwaarde voor inbewaringstelling op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw, en kan de bewaring daarom niet op deze grondslag worden gebaseerd. Omdat de maatregel wel terecht is gebaseerd op de b-grond, leidt deze onjuiste grondslag op de c-grond niet tot onrechtmatigheid van de maatregel.
5. De rechtbank stelt vast dat deze rechtbank en zittingsplaats in haar uitspraak van 22 oktober 2025alle zware en lichte gronden die aan deze maatregel ten grondslag zijn gelegd, al rechtmatig heeft bevonden. Nu niet is gebleken dat hoger beroep tegen deze uitspraak is ingesteld, staat de rechtmatigheid van deze gronden in rechte vast. Eiser heeft dit ook niet bestreden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat deze zware en lichte gronden, in samenhang gezien en gelet op de motivering van de maatregel, voldoende zijn om ook de onderhavige opgelegde maatregel van bewaring te kunnen dragen, en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
6. De minister is terecht ervan uitgegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de hem rustende vertrekplicht. Dit volgt uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, de plicht tot terugkeer die volgt uit de beschikking van 28 januari 2025 en het feit dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken. Een lichter middel volstaat daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen dan wel medische omstandigheden van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken, en waarin de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
7. De rechtbank is niet gebleken dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de asielaanvraag van eiser. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat er nog geen uitzettingshandelingen hoeven te worden verricht, nu de asielaanvraag van eiser nog in behandeling is.De minister merkt daarbij terecht op dat de lp-aanvraag, waarvan eiser zich afvraagt of deze met eventuele spoed kan worden voortgezet, is gedaan voordat eiser zijn asielaanvraag had ingediend. De minister heeft toegelicht dat de bewaring zich op dit moment richt op de afhandeling van de asielaanvraag, voordat verdere handelingen worden verricht of spoed wordt gezet achter de lp-aanvraag. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de minister in dit verband onvoldoende voortvarend handelt.