ECLI:NL:RBDHA:2025:20274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.50580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 31 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die op 16 oktober 2025 door de minister van Asiel en Migratie aan eiser is opgelegd. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, die is gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft op 24 oktober 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren via telehoren vanuit het detentiecentrum in Rotterdam. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring is opgelegd op basis van de b-grond, die betrekking heeft op het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de bewaring noodzakelijk is voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser. Echter, de rechtbank heeft ook geoordeeld dat de c-grond ten onrechte aan de maatregel ten grondslag is gelegd, omdat de minister onvoldoende heeft aangetoond dat eiser zijn asielaanvraag enkel heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit te verijdelen. Desondanks blijft de maatregel van bewaring rechtmatig op basis van de b-grond. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.50580

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser.

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. De minister heeft op 16 oktober 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring op beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is samen met zijn gemachtigde verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De minister heeft de maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond) en c (c-grond), van de Vw. Als aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de minister zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van eisers asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (b-grond). De minister heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb [2] heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Daarnaast heeft de minister in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) al de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen (c-grond).
2.2.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. [3] Eiser heeft dit niet betwist.
4.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw (c-grond) ten onrechte aan de maatregel ten grondslag is gelegd. De rechtbank constateert dat eiser al voor het opleggen van de huidige maatregel in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn en dat hij ook al toegang tot de asielprocedure heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat op redelijke gronden kan worden aangenomen dat eiser zijn asielaanvraag enkel heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. Het enkele feit dat eiser zijn asielaanvraag heeft ingediend, nadat hij op 4 oktober in bewaring werd gesteld, is hiervoor onvoldoende. Daarmee is niet voldaan aan de derde voorwaarde voor inbewaringstelling op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw, en kan de bewaring daarom niet op deze grondslag worden gebaseerd. Omdat de maatregel wel terecht is gebaseerd op de b-grond, leidt deze onjuiste grondslag op de c-grond niet tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Gronden
5. De rechtbank stelt vast dat deze rechtbank en zittingsplaats in haar uitspraak van 22 oktober 2025 [4] alle zware en lichte gronden die aan deze maatregel ten grondslag zijn gelegd, al rechtmatig heeft bevonden. Nu niet is gebleken dat hoger beroep tegen deze uitspraak is ingesteld, staat de rechtmatigheid van deze gronden in rechte vast. Eiser heeft dit ook niet bestreden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat deze zware en lichte gronden, in samenhang gezien en gelet op de motivering van de maatregel, voldoende zijn om ook de onderhavige opgelegde maatregel van bewaring te kunnen dragen, en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Lichter middel
6. De minister is terecht ervan uitgegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de hem rustende vertrekplicht. Dit volgt uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, de plicht tot terugkeer die volgt uit de beschikking van 28 januari 2025 en het feit dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken. Een lichter middel volstaat daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen dan wel medische omstandigheden van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken, en waarin de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid
7. De rechtbank is niet gebleken dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de asielaanvraag van eiser. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat er nog geen uitzettingshandelingen hoeven te worden verricht, nu de asielaanvraag van eiser nog in behandeling is. [5] De minister merkt daarbij terecht op dat de lp-aanvraag, waarvan eiser zich afvraagt of deze met eventuele spoed kan worden voortgezet, is gedaan voordat eiser zijn asielaanvraag had ingediend. De minister heeft toegelicht dat de bewaring zich op dit moment richt op de afhandeling van de asielaanvraag, voordat verdere handelingen worden verricht of spoed wordt gezet achter de lp-aanvraag. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de minister in dit verband onvoldoende voortvarend handelt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011.
5.Zie uitspraken van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1553, en 30 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2194.