ECLI:NL:RBDHA:2025:2033

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
NL24.50713
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging overdrachtstermijn in asielprocedure wegens onderduiken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij de overdrachtstermijn van een vreemdeling is verlengd. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 december 2024, waarin de minister heeft aangegeven dat de overdrachtstermijn is verlengd omdat de vreemdeling onderduikt. Tijdens de zitting in Breda op 16 januari 2025 is de eiser niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door mr. H.J. Toonders.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van onderduiken, zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Raad van State en het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin is verduidelijkt wanneer er sprake is van onderduiken. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om te toetsen aan artikel 3 van het EVRM in het kader van het overdrachtsbesluit, aangezien dit besluit in rechte vaststaat.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50713
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij brief van 11 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder zijn besluit tot verlenging van de overdrachtstermijn bekend gemaakt.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld in Breda. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met een voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Uit artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de vreemdeling over te nemen of terug te nemen komt te vervallen. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van die vreemdeling gaat dan over op de verzoekende lidstaat. De termijn van overdracht kan tot maximaal achttien maanden worden verlengd als de vreemdeling onderduikt.
2. Verweerder heeft de overdrachtstermijn verlengd wegens onderduiken, zoals blijkt uit de brief van 11 december 2024 van verweerder aan de autoriteiten van Slovenië. Uit de brief van dezelfde datum blijkt dat eiser over dit besluit is geïnformeerd. Daaruit blijkt ook dat tegen dit besluit een beroep openstaat. In zijn gronden van beroep stelt eiser zich op het standpunt dat in het besluit enkel staat dat de overdrachtstermijn is verlengd en niet is gemotiveerd dat en waarom er sprake zou zijn van onderduiken in de zin van de Dublinverordening.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van onderduiken. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630, en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:C:EU:2019:218 (Jawo), waarin uitleg is gegeven over wanneer sprake is van onderduiken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het besluit dat verweerder heeft genomen een verlengingsbesluit is en de motivering daarvoor is dat eiser is ondergedoken. De rechtbank acht dit voldoende gemotiveerd. Uit het dossier blijkt verder dat eiser zich niet heeft gemeld voor zijn vlucht van 10 december 2024 naar Ljubljana. Er is echter op 3 december 2024 wel een vertrekgesprek gevoerd met eiser waarin de vluchtgegevens zijn gedeeld. Op 9 december 2024 is de taxi aangekondigd, maar op 10 december 2024 is eiser niet ingestapt. Sindsdien heeft hij ook niet meer aan zijn meldplicht voldaan.
4. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet was gehouden om aan het artikel 3 van het EVRM [1] te toetsen in het kader van het overdrachtsbesluit. Het overdrachtsbesluit staat immers in rechte vast en staat hier niet ter beoordeling.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 januari 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.