ECLI:NL:RBDHA:2025:2033
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen verlenging overdrachtstermijn in asielprocedure wegens onderduiken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij de overdrachtstermijn van een vreemdeling is verlengd. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 december 2024, waarin de minister heeft aangegeven dat de overdrachtstermijn is verlengd omdat de vreemdeling onderduikt. Tijdens de zitting in Breda op 16 januari 2025 is de eiser niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door mr. H.J. Toonders.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van onderduiken, zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Raad van State en het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin is verduidelijkt wanneer er sprake is van onderduiken. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om te toetsen aan artikel 3 van het EVRM in het kader van het overdrachtsbesluit, aangezien dit besluit in rechte vaststaat.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.