ECLI:NL:RBDHA:2025:20331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
C/09/675490 / FA RK 24-8080
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag en vaststelling kinderalimentatie in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2025 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure tussen een vrouw en een man, die samen de ouders zijn van drie minderjarige kinderen. De vrouw heeft verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, terwijl de man zelfstandig heeft verzocht om gezamenlijk gezag over de kinderen. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken en heeft de zaak behandeld op een zitting waar de man niet in persoon aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw een relatie hebben gehad van 2009 tot 2019 en dat de kinderen bij de vrouw wonen. De man heeft sporadisch contact met de kinderen en de communicatie tussen de ouders is slecht. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet in het belang van de kinderen is om het gezag gezamenlijk te belasten, omdat er onvoldoende basis is voor samenwerking tussen de ouders. Het verzoek van de man is afgewezen. Wat betreft de kinderalimentatie heeft de rechtbank de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 1.334,- per maand, maar de gezamenlijke draagkracht van de ouders bedraagt slechts € 1.103,- per maand. De rechtbank heeft daarom de man verplicht om met ingang van 4 november 2024 een bijdrage van € 640,- per maand te betalen, met een jaarlijkse indexering. De proceskosten zijn gecompenseerd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-8080
Zaaknummer: C/09/675490
Datum beschikking: 20 oktober 2025

Gezag en alimentatie

Beschikking op het op 4 november 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. G. Alkilic te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F. Uzumcu te Rijswijk.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek van 7 januari 2025 van de man;
  • het bericht van 28 januari 2025, met bijlagen, van de vrouw;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek van 7 februari 2025 van de vrouw;
- het bericht van 11 september 2025, met bijlagen, van de man;
- het bericht van 12 september 2025, met bijlagen, van de man;
- het bericht van 19 september 2025, met bijlagen, van de vrouw.
De minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn uitgenodigd voor een gesprek met de kinderrechter op 15 september 2025. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben samen met de kinderrechter gesproken. [minderjarige 3] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Op 22 september 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw bijgestaan door haar advocaat en een tolk;
  • de advocaat van de man;
  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
De man is niet in persoon op de zitting verschenen.

Feiten

  • De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond.
  • Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2016 te [geboorteplaats]
.
  • De man heeft de kinderen erkend.
  • De vrouw heeft van rechtswege het eenhoofdig gezag over de kinderen.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt – zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – te bepalen dat de man met ingang van 4 november 2024 maandelijks € 1.461,- betaalt aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, te voldoen voor de eerste van iedere maand, althans een bedrag dat de rechtbank juist acht.
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Hierbij heeft de man zelfstandig verzocht – kosten rechtens – de man en de vrouw te belasten met het gezamenlijk gezag over de kinderen.
De vrouw voert verweer tegen het zelfstandig verzoek van de man, welk verweer hierna zal worden besproken.

Beoordeling

Gezag
Vooraf
De rechtbank is uit de stukken en wat er tijdens de zitting is besproken het volgende gebleken. De ouders hebben van 2009 tot in 2019 een relatie gehad, waarbij zij vanaf maart 2010 als gezin hebben samengewoond. De relatie tussen de ouders is in 2019 verbroken. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw. De man ziet de kinderen sporadisch. Het contact tussen de man en de kinderen is grotendeels op initiatief van [minderjarige 1] . Hij heeft telefonisch contact met de man en spreekt dan af om, ook samen met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , iets leuks te gaan doen. Tussen de ouders onderling is geen contact.
Standpunten ouders
De man stelt dat het in het belang van de kinderen is om hem mede met het gezag te belasten. Volgens de man namen de ouders tijdens de relatie ook gezamenlijk de beslissingen over de kinderen en is er geen wettelijke of morele belemmering om hem (mede) met het gezag te belasten.
De vrouw voert verweer tegen het verzoek. Zij stelt dat het de ouders nooit is gelukt om op constructieve wijze met elkaar te overleggen. Sinds de ouders uit elkaar zijn gegaan is de communicatie slecht en sinds drie jaar is er geen enkele communicatie meer tussen hen, dus het is niet te verwachten dat deze situatie binnen afzienbare tijd verbetert. Volgens de vrouw is de man een agressief persoon die snel boos wordt en veel scheldt. Verder weet de man niet wat er speelt in het leven van de kinderen, omdat hij niet betrokken is en de kinderen slechts sporadisch ziet. Hierbij laat de man de communicatie over het contact via [minderjarige 1] lopen, wat onnodig belastend is voor hem.
Beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253c eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. Het verzoek wordt volgens het tweede lid van dit artikel slechts afgewezen indien er a) een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of als b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat het niet in het belang van de kinderen is om de ouders samen met het gezag te belasten. Hoewel het uitgangspunt van de wet is dat het gezag over kinderen gezamenlijk door hun ouders wordt uitgeoefend, vindt de rechtbank in dit geval dat er onvoldoende basis is tussen de ouders om samen belangrijke beslissingen over de kinderen te kunnen nemen. De ouders hebben al langere tijd geen contact met elkaar. Verder is niet gebleken dat de man enige verantwoordelijkheid neemt voor de (opvoeding en verzorging) van de kinderen. De man heeft slechts af en toe contact met de kinderen en is weinig betrokken bij hun leven. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders indien zij samen belast worden met het ouderlijk gezag. De rechtbank verwacht ook niet dat de huidige situatie binnen afzienbare termijn voldoende zal verbeteren. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man afwijzen. Dit betekent dat de vrouw alleen belast blijft met het ouderlijk gezag.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
De rechtbank zal eerst over de ingangsdatum beslissen. De rechtbank is van oordeel dat het redelijk is om de ingangsdatum vast te stellen op de datum van indiening van het verzoek door de vrouw. De man kon er vanaf die datum – 4 november 2024 – rekening mee houden dat door de rechtbank een kinderalimentatie zou worden vastgesteld. Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat de man – zoals namens hem tijdens de zitting gesteld – tot op heden heeft bijgedragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
Behoefte
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind (de behoefte) zijn. De behoefte van de kinderen en de wijze waarop dit moet worden berekend, is tussen de ouders in geschil. De rechtbank moet daarom de behoefte vaststellen. Voor het bepalen van de behoefte moet eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van ieder van partijen tijdens hun samenleving worden bepaald.
De vrouw stelt dat rekening gehouden moet worden met een NBGI van € 6.000,- in 2024, waardoor de behoefte € 1.620,- per maand is. De man heeft het NBGI berekend op € 4.351,- en stelt de behoefte van de kinderen in 2025 op € 1.048,- per maand.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat de berekening wordt gemaakt op
basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) in de laatste periode dat de ouders en de kinderen een gezin vormden. De rechtbank begrijpt dat de ouders in 2019 uit elkaar zijn gegaan. Het NBGI en de behoefte zou dan berekend moeten worden op basis van de inkomensgegevens van de ouders op dat moment. De rechtbank heeft echter onvoldoende informatie over het NBGI in 2019 (en daarvoor), omdat er alleen een ‘verklaring geregistreerd inkomen 2019’ van de vrouw is ingediend en stukken over het inkomen van de man in 2019 ontbreken. Hierdoor kan de rechtbank niet zelf de behoefte van de kinderen in 2019 berekenen. De rechtbank zal daarom op basis van de standpunten van de ouders de huidige behoefte van de kinderen schattenderwijs vaststellen. Dit zal de rechtbank doen door het gemiddelde te nemen tussen € 1.620,- en € 1.048,- per maand. Dat betekent dat de rechtbank als uitgangspunt neemt dat de behoefte van de kinderen nu € 1.334,- per maand is.
De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding deze behoefte tussen de ouders moet worden verdeeld.
Draagkracht vrouw
De rechtbank gaat voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw uit van een inkomen van afgerond € 21.634,- bruto per jaar in 2024, zoals is opgenomen onder Jaarloon BT op de door de vrouw ingediende loonstroken.
De rechtbank ziet geen aanleiding om bij de vrouw uit te gaan van een hogere verdiencapaciteit. De vrouw werkt op dit moment 25 uur per week en moet haar werkzaamheden combineren met de zorg voor de kinderen, waar de man nagenoeg geen bijdrage in levert. De rechtbank vindt het daarom niet redelijk om in de berekening rekening te houden met een fictief hoger inkomen bij de vrouw. Dat betekent dat de rechtbank voorbij gaat aan het standpunt van de man.
Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt, worden opgeteld. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw in 2024 op € 2.760,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
De rechtbank gebruikt voor de berekening van de draagkracht de volgende formule:
70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.270,-)].
De draagkracht van de vrouw bedraagt dan € 463,- per maand.
Draagkracht man
Tussen partijen is in geschil op basis van welk inkomen de draagkracht van de man moet worden berekend.
De man heeft de aangifte IB over de jaren 2021, 2022 en 2023 en de jaarrekeningen over de jaren 2021 tot en met 2024 en een tussentijdse rapportage over 2025 ingediend. Uit deze stukken blijkt dat de man in 2021 (naast een inkomen uit loondienst van € 19.890,-) een winst heeft behaald van € 27.229,-. In 2022 bedroeg de winst € 44.497,-, in 2023 was dit
€ 21.852,- en in 2024 € 15.887,- per jaar. Volgens de tussentijdse rapportage 2025 heeft de man in de periode tot en met augustus 2025 een winst behaald van € 13.222,-. Verwijzend naar deze stukken stelt de man dat voor de berekening van zijn draagkracht moet worden uitgegaan van een winst uit onderneming van € 15.887,- zoals hij in 2024 heeft behaald.
De rechtbank acht de door de man gepresenteerde winst uit onderneming over de jaren 2023, 2024 en 2025 – mede gelet op de betwisting door de vrouw – niet aannemelijk, omdat de man hiermee al langere tijd een inkomen rond bijstandsniveau zou hebben. Dat komt de rechtbank niet realistisch voor gelet op de onweersproken stelling van de vrouw dat de man veel werkt, ook in België, en in een dure leaseauto rijdt. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om – zoals de vrouw stelt – rekening te houden met een winst uit onderneming van € 92.000,- per jaar, omdat dit bedrag door de vrouw is geschat. Naar het oordeel van de rechtbank geeft het inkomen van de man in 2022 een realistisch beeld over de (te behalen) winst uit onderneming. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man in ieder geval in staat moet worden geacht om – net als in 2022 – een winst uit onderneming te realiseren van € 44.497,- per jaar. De rechtbank zal daarom dit bedrag als uitgangspunt nemen bij het berekenen van de draagkracht van de man.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen zelfstandigenaftrek, MKB winstvrijstelling en heffingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de man in 2024 op € 3.122,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
De rechtbank gebruikt voor de berekening van de draagkracht de formule:
70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.270,-)].
De draagkracht van de man bedraagt dan € 640,- per maand.
Gezamenlijke draagkracht
De draagkracht van de ouders bedraagt gezamenlijk € 1.103,- per maand (€ 463 + € 640). Dit is onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen van € 1.334,- te voorzien. Er is sprake van een tekort van € 231,- per maand. De rechtbank komt daarom niet toe aan een draagkrachtvergelijking.
Zorgkorting
De rechtbank zal geen rekening houden met een zorgkorting, omdat er geen structurele zorgregeling is tussen de man en de kinderen.
Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen is dus gelijk aan zijn draagkracht.
Conclusie
Gelet op het voorgaande moet de man met ingang van 1 november 2024 een bijdrage voor de kinderen betalen van € 640,- per maand.
De rechtbank zal de kinderalimentatie met terugwerkende kracht vaststellen met ingang van 4 november 2024. Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad 18 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1165, zal de rechtbank de kinderalimentatie verhogen met de jaarlijkse indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW met ingang van 1 januari 2025 tot een bedrag van € 681,60. Met ingang van 1 januari 2026 wordt het laatstgenoemde bedrag van rechtswege verhoogd met de jaarlijkse indexering.
Aanhechten berekeningen
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt de door de man met ingang van 4 november 2024 te betalen alimentatie voor de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2016 te [geboorteplaats]
op € 640,- per maand, en met ingang van 1 januari 2025 op € 681,60 per maand, vanaf vandaag telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, (kinder)rechter, bijgestaan door
mr. M. Verkerk als griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 20 oktober 2025.