5.1.Eiseres betoogt derhalve dat zij en haar dochtertje niet mogen worden overgedragen aan België, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de opvangvoorzieningen voor hen in België systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
6. De rechtbank stelt eerst vast dat de minister de belangen van de driejarige dochter van eiseres in het geheel niet kenbaar heeft betrokken in de motivering van het bestreden besluit. Daardoor is evenmin duidelijk of de belangen van het kind überhaupt een eerste weging zijn geweest, terwijl de minister daartoe wel gehouden is. Het bestreden besluit is derhalve daardoor niet kenbaar en niet deugdelijk gemotiveerd.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit motiveringsgebrek te passeren en overweegt daartoe verder het volgende.
8. De rechtbank stelt vast dat er onduidelijkheid bestaat over welke asielprocedure in België op eiseres van toepassing is. De minister stelt zich op het standpunt dat eiseres in België een eerste nog openstaande asielaanvraag heeft lopen en dat dit blijkt uit de omstandigheid dat België het claimverzoek heeft geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Eiseres stelt daartegenover dat zij in België in haar eerste asielprocedure een negatieve beslissing heeft ontvangen en om die reden aldaar een herhaalde asielaanvraag heeft ingediend. Zij onderbouwt haar stelling met een passage uit de door haar overgelegde en niet door de minister betwiste brief van Fedasil van 28 februari 2025. De rechtbank stelt vast dat in deze brief in de Franse taal het volgende is aangegeven: “Précédement vous avez introduit 1 demande de protection internationale. Après un examen au fond, elle a fait l’objet d’une décision n
gative, rendue par le Conseil du contentieux des étrangers en date du 14/03/2022. Ce 07/02/2025 vouz avez introduit une nouvelle demande de protection internationale auprès de l’Office des étrangers.” Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat aan het standpunt van de minister dat eiseres in België nog steeds een eerste asielaanvraag heeft lopen op basis van de gedane aanvaarding door de Belgische autoriteiten, ernstig valt te twijfelen. Onder deze omstandigheden moet dan ook worden geconcludeerd dat aan het besluit geen zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt en dat het ook in zoverre niet deugdelijk is gemotiveerd. Het ligt op de weg van de minister om deze onduidelijkheid nader te onderzoeken door bij de Belgische autoriteiten navraag te doen naar de lopende asielprocedure van eiseres onder verwijzing naar de brief van Fedasil van 28 februari 2025. De rechtbank acht dit van belang, omdat de mogelijkheden voor opvang in België verband kunnen houden met in welke asielprocedure de aanvraag van eiseres zich bevindt.
9. Eiseres wijst waar het gaat om opvangmogelijkheden eveneens op de brief van Fedasil, waaruit volgt, naast de mededeling dat eiseres een nieuwe, herhaalde asielaanvraag heeft gedaan, dat in België de opvang mogelijk niet genoeg plaatsen heeft (“dans les limites des places disponibles”) en dat eiseres en haar kindje alleen in noodgevallen gebruik kunnen maken van medische voorzieningen. De rechtbank stelt vast dat de informatie in de voornoemde brief overeenkomt met hetgeen hierover staat beschreven in het AIDA-rapport van juni 2025. De minister heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat, wanneer sprake is van een herhaalde aanvraag, eiseres gebruik kan maken van nood- en daklozenopvang indien reguliere opvang niet beschikbaar is. De rechtbank vindt dat de minister daarmee niet deugdelijk heeft gemotiveerd in hoeverre de opvang in een nood- of daklozenopvang onder die omstandigheden voldoende mogelijk is en of dit in het belang is van een driejarige kindje en een kwetsbare alleenstaande moeder. De rechtbank acht de kans dat eiseres en haar driejarig dochtertje enige tijd verstoken zullen zijn van opvang onder de gegeven omstandigheden aanzienlijk en niet in het belang van een kind van drie. Voorts is de enkele stelling van de minister dat de Afdelingin haar uitspraak van 13 maart 2024heeft geoordeeld dat ten aanzien van gezinnen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in deze zaak onvoldoende. Dat geldt ook voor het ter zitting ingenomen standpunt van de minister dat eiseres tijdens haar verblijf in België altijd opvang heeft gehad en bij terugkeer naar België opnieuw over opvang zal kunnen beschikken. De brief van Fedasil is immers een nieuwe omstandigheid op basis waarvan kan worden aangenomen dat de situatie voor eiseres nu anders is dan in het verleden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres derhalve voldoende aannemelijk gemaakt dat er aanknopingspunten zijn voor ernstige vrees dat de opvangvoorzieningen voor haar en haar dochtertje in België systeemfouten bevatten die kunnen resulteren in schending van artikel 4 van het Handvest.