ECLI:NL:RBDHA:2025:20458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
NL25.35690
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de beoordeling van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Poolse nationaliteit, had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De minister had de maatregel van bewaring op 7 augustus 2025 opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of de bewaring onrechtmatig was geweest en of er recht op schadevergoeding bestond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had niet betwist dat er zowel zware als lichte gronden waren voor de maatregel. De rechtbank oordeelde dat de minister niet verplicht was om een piketarts in te schakelen op basis van de gezondheidssituatie van eiser, ondanks zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank concludeerde dat de minister de maatregel deugdelijk had gemotiveerd en dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de maatregel onrechtmatig was geweest.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter R.B.H. Hebbink, in aanwezigheid van griffier B.E.C. Bertens, en werd openbaar gemaakt op 4 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.35690

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 7 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen W. Veldhuis-Cosic (tolknummer 18707). De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1992.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als
zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als
lichte grondenvermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden en de lichte gronden niet heeft betwist. Ook de rechtbank is van oordeel dat er genoeg zware en lichte gronden (feitelijk) juist zijn. Samen met de toelichting daarbij zijn de gronden terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Ook vloeit daaruit een risico voort op onttrekking aan het toezicht.
5. Eiser voert aan dat de motivering voor het afzien van het toepassen van een lichter middel onvoldoende is. Iedereen kan namelijk aan eiser zien dat hij lijdt aan verslavingsproblematiek. Zo blijkt uit het besluit tot intrekking van het verblijfsrecht van 28 mei 2025 dat eiser overlast veroorzaakt die bestaat uit het plegen van overlast zwervers, overlast in verband met alcohol en drugs, overlast door een verward persoon, overlast door een dak- en/of thuisloze, openbare dronkenschap en hinderlijk gedrag. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 1 augustus 2025 blijkt dat eiser ten tijde van zijn aanhouding een onverzorgd uiterlijk had (vieze kleding, onverzorgd haar, vieze handen/nagels). Ook blijkt uit de maatregel van bewaring dat eiser bekend staat als een persoon die overlast veroorzaakt. Desondanks is de sociaal/medische situatie van eiser niet betrokken bij de motivering van een lichter middel, en zijn er aan eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling enkel subjectieve vragen gesteld. Indien bekend is dat eiser lijdt aan een verslavingsproblematiek mag verwacht worden dat er vervolgvragen worden gesteld. Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 1 mei 2023 [1] en naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 november 2023 [2] . De minister had naar aanleiding van bovengenoemde omstandigheden een piketarts moeten inschakelen om te beoordelen of eiser wel in bewaring kon worden gesteld. Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023 volgt immers dat de minister zorg moet dragen dat de gezondheidszorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij en dat bij een verslavingsindicatie een piketarts moet worden gewaarschuwd. Nu de minister dat heeft nagelaten, heeft de minister het besluit onzorgvuldig voorbereid en daarmee hem een eventueel lichter middel ontzegt. Indien de rechtbank dat niet volgt dan stelt eiser dat sprake is van een motiveringsgebrek nu de gestelde omstandigheden niet kenbaar zijn betrokken in het bestreden besluit. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 november 2022 [3] .
6. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het verslag van het artikel 59-gehoor (M110) komt het volgende naar voren wat betreft de gezondheidssituatie van eiser:
V: Hoe voelt u zich nu?
A: Ik ben gezond
V: Staat u onder behandeling van een arts?
A: Nee
V: Gebruikt u medicijnen? Zo ja, welke?
A: Nee
V: Heeft u psychische problemen?
A: Nee
V: Gebruikt u drugs? Zo ja, welke? En heeft u last van ontwenningsverschijnselen?
A: Nee
V: Heeft u last van een verslaving?
A: Nee
V: Heeft u een lichamelijke beperking?
A: Nee
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet gehouden was om naar aanleiding van hetgeen eiser in zijn gehoor heeft gesteld –en de omstandigheid dat eiser bij zijn aanhouding er onverzorgd uit zag, dat hij lag te slapen in een afgesloten toiletruimte van Schiphol en dat hij bekend stond als overlastgever- een piketarts op te roepen of om anderszins nader onderzoek te doen naar eisers gezondheid. Dat die plicht voor de minister voortvloeit uit de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023 waarnaar eiser verwijst volgt de rechtbank niet. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 5 december 2023 (NL23.36686) waarin is overwogen dat in de uitspraak van de Afdeling 15 november 2023 en in de onderliggende uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 1 mei 2023, enkel een feitelijke weergave wordt gegeven van de gang van zaken rondom de inbewaringstelling waarbij sprake is geweest van een bezoek van een piketarts die tot de conclusie kwam dat de vreemdeling in die zaak in bewaring kon worden gesteld. De Afdeling heeft in de uitspraak van de 20 december 2023 [4] deze motivering van de uitspraak van 5 december 2023 overgenomen. Er zijn door de minister concrete objectieve vragen aan eiser gesteld over zijn gezondheidstoestand. Uit de M110 blijken ook geen aanknopingspunten dat eiser deze vragen niet begrepen heeft. Ook is er geen sprake van gedragingen van eiser die aanleiding zouden moeten geven tot het inschakelen van een piketarts. Nu eiser geen onderbouwing heeft gegeven dat detentie voor hem een te zwaar middel is, geen stukken heeft ingebracht die dit onderbouwen en hij verder niet méér of anders heeft verklaard dan hierboven weergegeven, heeft de minister in de maatregel van bewaring deugdelijk gemotiveerd waarom de situatie van eiser geen reden is geweest om een lichter middel toe te passen. Al hetgeen door eiser is aangevoerd is gemotiveerd betrokken door de minister bij het bestreden besluit. Ook de sociaal/medische situatie van eiser is dus afdoende betrokken bij de motivering van een lichter middel. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de minister in dit geval het besluit niet onzorgvuldig heeft voorbereid, niet heeft hoeven volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring en dat ook voldoende heeft gemotiveerd in de maatregel.
8. Gelet op het voorgaande leiden de beroepsgronden niet tot de conclusie dat de bewaring op enig moment tot het opheffen hiervan op 7 augustus 2025 onrechtmatig is te achten. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe de rechtbank is gehouden [5] , ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment in de te beoordelen periode onrechtmatig is geworden.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B.H. Hebbink, rechter, in aanwezigheid van
mr.drs. B.E.C. Bertens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.