ECLI:NL:RBDHA:2025:20484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
09/275113-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met vuurwapen en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

Op 6 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 26 augustus 2024 in Delft met een vuurwapen heeft gedreigd en dit wapen heeft getoond aan omwonenden, waaronder kinderen. De verdachte heeft meerdere keren met het vuurwapen geschoten en daarbij dreigende woorden geuit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een vuurwapen van categorie III en munitie voorhanden heeft gehad. Tijdens de zittingen zijn verschillende getuigen gehoord die de bedreigende situatie hebben waargenomen. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen als betrouwbaar beoordeeld, mede op basis van camerabeelden die de verdachte met het vuurwapen tonen. De verdachte is eerder veroordeeld voor een poging tot doodslag met een vuurwapen, wat meeweegt in de strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank heeft geen tbs-maatregel opgelegd, omdat er onvoldoende bewijs was voor een causaal verband tussen de psychische stoornissen van de verdachte en het delict. De uitspraak is gedaan in een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de impact op de omgeving heeft meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/275113-24
Datum uitspraak: 6 november 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
verblijfadres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 3 december 2024, 24 februari 2025, 21 mei 2025, 7 augustus 2025 (alle pro forma) en 23 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.G.M. Oostrom en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. Leyten naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 26 augustus 2024 te Delft, althans in Nederland, één of meer omwonenden van de [adres 1] en/of één of meer onbekend gebleven personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of
- met een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, één of meer (kogel)patronen af te vuren/te verschieten en/of
- met een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, één of meer (kogel)patronen af te vuren/te verschieten in de richting van voornoemde omwonenden en/of onbekend gebleven personen en/of
- met een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, te zwaaien en/of
- een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, in de richting van die voornoemde omwonenden en/of onbekend gebleven personen te tonen en/of te richten en/of
- voornoemde omwonenden en/of onbekend gebleven personen dreigend de woorden toe te voegen: "geen politie, geen politie, anders ga ik schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- één of meer klapstoelen, althans één of meer harde voorwerpen, van het balkon te gooien en/of
- een snijdende beweging langs de keel te maken in de richting van voornoemde omwonenden en/of onbekend gebleven personen;
2
hij op of omstreeks 26 augustus 2024 te Delft, althans in Nederland een wapen van categorie II en/of categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een onbekend gebleven (vuur)wapen, zijnde een (vuur)wapen en/of (voor dat (vuur)wapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten, 10 kogelpatronen en/of 3 hulzen en/of 1 projectiel, kaliber 7.65 mm, voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024274446, van de politie Eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 138).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 23 oktober 2025, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik aan de [adres 1] in [plaats 2] woon. Mijn huis is boven, de speeltuin is verderop. Ik zie daar altijd wel kinderen. Op 26 augustus heb ik ze ook gezien, ze zijn er altijd. Het klopt dat iemand is gaan filmen. Ik heb dat filmpje gezien. U, voorzitter, laat mij de beelden uit het dossier zien. Dat ben ik, dat is mijn balkon. Het voorwerp dat ik op 00:04 in mijn handen heb lijkt inderdaad wel op een vuurwapen.
2. De eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden met bestandsnaam 20240827144211, gedaan op de terechtzitting van 23 oktober 2025, voor zover inhoudende:
De rechtbank neemt waar dat de verdachte op 00:04 een voorwerp, dat lijkt op een vuurwapen, in zijn handen heeft. Hij richt dat voorwerp alsof het een vuurwapen is. De rechtbank neemt ook waar dat de verdachte met het voorwerp een schietende beweging maakt, waarbij het voorwerp omhoog beweegt. Tevens neemt de rechtbank waar dat de verdachte, op 00:10 zijn linkerhand langs zijn hals haalt, wat lijkt op een snijdende beweging. Verder neemt de rechtbank op 00:49 waar dat de verdachte, wederom iets in zijn linkerhand heeft dat lijkt op een vuurwapen.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 26 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 33-34):
Op 26 augustus 2024, omstreeks 15.20 uur, bevond ik mij in mijn woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] . Ik bevond mij op dit moment op mijn balkon en zag dat mijn buurman zich ook op zijn balkon bevond. Ik bedoel dan de buurman van de [adres 1] . Zijn naam is [verdachte] . Ongeveer 20 minuten later hoorde ik eerst een keer een harde knal en ongeveer een paar minuten later nog een paar knallen achter elkaar. Ik vermoed dat dit in totaal drie of vier knallen waren. Alle knallen waren ongeveer even hard.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , opgemaakt op 27 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 36-37):
Ik was gistermiddag omstreeks 16.30 uur in mijn woning. Ik stond in mijn woning en ik hoorde een aantal harde knallen. Ik ben buiten gaan kijken, omdat mijn dochter buiten stond en ik hoorde toen mijn dochter en buurmeisjes zeggen dat er een man op een balkon stond en dat deze man raar deed. Ik zag dat er een man op het balkon stond van een woning gelegen op de [straatnaam] . Ik hoorde dat mijn dochter zei dat de man met iets zwaaide wat hij in zijn hand had en dat het leek op een metalen voorwerp. Ik vond zijn gedrag heel onvoorspelbaar doordat hij met zijn armen aan het zwaaien was, een voorwerp in zijn hand had en hard aan het schreeuwen was. Ik hoorde dat mijn dochtertje zei dat de man het volgende naar haar schreeuwde: 'geen politie, geen politie, anders ga ik schieten'. Ik liep de tuin in en hoorde toen mijn dochtertje zeggen dat de man een pistool had. Zij had het wapen zelf gezien zei ze. Ik hoorde later op de avond dat een andere buurtbewoner ook knallen had gehoord en dat hij deze knallen herkende als schoten uit een vuurwapen. Hij herkende dit geluid doordat hij lid is van een schietvereniging en dus bekend is met het geluid van zulke knallen.
5. Het proces-verbaal van verhoor getuige 15990009, opgemaakt op 29 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 121):
Ik hoorde geschreeuw van buiten komen. Ik ben toen gaan kijken en ik zag een buurman op het balkon staan. Ik zag dat hij een pistool in zijn hand had. Ik ben toen gaan filmen.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 september 2024, voor zover inhoudende (p. 136):
Wel is op het balkon van [adres 1] te [plaats 2] een zakje met 10 scherpe 7.65 mm patronen en drie 7.65 mm hulzen aangetroffen. Ook is er in de woning [adres 1] te [plaats 2] in het laminaat een inschot met daaronder een kogelpunt aangetroffen.
Aangezien er geen vuurwapen werd aangetroffen, kwam de vraag of er door de afdeling Wapens, Munitie en Explosieven van de politie-eenheid Den Haag een duiding kon worden gegeven welk vuurwapen gebruikt zou zijn om de patronen mee af te vuren. Wel werd medegedeeld dat het een semiautomatisch vuurwapen moest zijn.
7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 39-42):
Ik, verbalisant, heb de woning van de [adres 1] geschoond. Op het balkon van deze woning vond ik een zwart klein zakje. Ik zag dat er scherpe patronen in het zakje zaten. Ik bekeek het balkon verder en ik zag dat er op de vensterbank twee (2) lege, dan wel verschoten, hulzen lagen.
8. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 64):
Op 26 augustus 2024 bevonden wij, verbalisanten, ons op het balkon van de woning gelegen op de [adres 1] te [plaats 2] . Ik zag dat er gezien vanuit de woning bij de deur precies tussen de eerste en tweede rij tegels nog een derde lege huls lag.
9. Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, opgemaakt op 27 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 73-85):
Op 26 augustus 2024 was ik, verbalisant, voor onderzoek in de woning van verdachte [verdachte] , [adres 1] te [plaats 2] . Op de ondervloer zag ik een opening en had deze geopend en ik zag een kogelpunt liggen.
10. Het proces-verbaal van aangetroffen munitie, opgemaakt op 29 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 137-138):
De munitie werd aangetroffen tijdens een doorzoeking in een woning, perceel [adres 1] te [plaats 2] .
Omschrijving munitie
Soort: Pistoolmunitie
Kaliber: 7.65 mm
Aantal: 10 stuks, 3 hulzen en 1 projectiel
Bijzonderheden: De aangetroffen verschoten hulzen kwamen qua merk en kaliber overeen met de aangetroffen patronen. Het kaliber van het aangetroffen projectiel betreft 7.65 mm en komt overeen met de aangetroffen hulzen.
De aangetroffen patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
Op grond van het procesdossier en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Op 26 augustus 2024 zijn bij de politie meerdere meldingen binnengekomen over een man, de verdachte, die op het balkon van zijn woning aan de [adres 1] in [plaats 2] zou staan met een vuurwapen. De man zou naar kinderen schreeuwen en ook met het vuurwapen hebben geschoten. De politie is ter plaatse gegaan en heeft de verdachte aangehouden. Op voornoemd balkon heeft de politie tien patronen en drie hulzen aangetroffen. In voornoemde woning heeft de politie een kogelpunt aangetroffen. De politie heeft geen vuurwapen gevonden.
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte heeft bedreigd en of hij daarbij een vuurwapen heeft gebruikt. Ook moet de rechtbank beoordelen of de verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
Betrouwbaarheid verklaringen
Nu de raadsvrouw de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuigen heeft betwist, ziet de rechtbank zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of deze verklaringen als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en aldus tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
De rechtbank ziet, anders dan de raadsvrouw, geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en de juistheid van de verklaringen van de buurtbewoners die als getuigen een verklaring hebben afgelegd. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verklaringen allemaal kort na het ten laste gelegde zijn afgelegd en elkaar ondersteunen op wezenlijke onderdelen. De verklaringen zijn wat betreft het ten laste gelegde ook consistent. Het feit dat een getuige anoniem is gebleven en een andere getuige heeft verklaard op basis van wat haar minderjarige dochter haar heeft verteld, is voor de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en de juistheid van deze verklaringen.
Op de camerabeelden is bovendien te zien dat de verdachte met het voorwerp meermalen óver de balkonreling zwaait. Hierdoor heeft de dochter van getuige [getuige 2] het voorwerp dus, zelfs als het lastig zou zijn om vanaf de grond óp de balkons te kijken, vanaf de grond kunnen waarnemen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaringen voldoende betrouwbaar en consistent zijn en voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Vuurwapen
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het door de verdachte gebruikte voorwerp een vuurwapen was.
De rechtbank overweegt in dat kader dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een vuurwapen heeft getoond en hiermee patronen heeft afgevuurd. Allereerst volgt uit de eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden dat de verdachte het voorwerp hanteert als zijnde een vuurwapen. Het voorwerp ziet er onmiskenbaar ook uit als een vuurwapen. Een concrete verklaring over welk voorwerp de verdachte op het filmpje in zijn handen heeft, ontbreekt. De verdachte verklaarde ter zitting weliswaar dat hij die dag een bed in elkaar zou hebben gezet, maar hij wist de rechtbank niet te vertellen welk gereedschap hij daarvoor heeft gebruikt en hoe dat gereedschap eruit zag. In de woning van de verdachte is geen klusgereedschap aangetroffen en ook geen een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Daar staat tegenover dat twee getuigen hebben verklaard dat zij een pistool hebben gezien en dat meerdere omwonenden harde knallen hebben gehoord. Het scenario dat de verdachte met een vuurwapen op zijn balkon patronen heeft afgevuurd, past bij de aldaar aangetroffen kogels en hulzen. Bovendien heeft de verdachte blijkens een getuigenverklaring gezegd: ‘anders ga ik schieten’. Het kan niet anders dan dat de verdachte hiermee doelde op een vuurwapen. Typerend is ook dat een buurtbewoner de knallen die hij heeft gehoord herkende als schoten uit een vuurwapen. Hij is lid van een schietvereniging en bekend met het geluid van zulke knallen.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat het door de verdachte gebruikte voorwerp een vuurwapen was. Het enkele feit dat de politie het vuurwapen niet heeft gevonden, leidt gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen – in onderling verband en samenhang bezien – niet tot een ander oordeel.
Bedreiging (feit 1)
De rechtbank stelt ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. De beoordeling of sprake is van redelijke vrees is geobjectiveerd. Daarbij is dus niet vereist dat bij de bedreigde werkelijk vrees is opgewekt, maar voldoende is dat de bedreiging in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte met een vuurwapen op zijn balkon stond. Hij heeft dit vuurwapen getoond, ermee gezwaaid en kogelpatronen afgevuurd. Ook heeft de verdachte gezegd: ‘geen politie, geen politie, anders ga ik schieten’. Voorts heeft hij een snijdende beweging met zijn hand langs zijn hals gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat voormelde gedragingen en uitlatingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht opleveren. Het tonen van en zwaaien met een vuurwapen zijn in het algemeen naar hun aard al geschikt om vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen. Daarbij heeft de verdachte in dit geval het vuurwapen ook nog afgevuurd. Dat de bedreiging zou zijn geuit vanaf hoogte, namelijk een balkon, doet daar, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, niet aan af. Het balkon keek immers uit op tuinen van omwonenden, een parkeerplaats en een speeltuin. Verder blijkt uit het dossier dat omwonenden op hun balkon of in hun tuin zaten en er kinderen buiten aan het spelen waren. Voorts heeft de verdachte ter zitting ook verklaard dat hij kinderen buiten zag spelen en dat die kinderen reageerden op de muziek die hij aan had staan.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Voorhanden hebben vuurwapen en munitie (feit 2)
De rechtbank stelt ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegd voorop dat voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen en munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor een bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
De rechtbank overweegt dat op het balkon van de woning van de verdachte drie hulzen en tien kogelpatronen zijn aangetroffen. De hulzen lagen open en bloot op de vensterbank van het balkon en de kogelpatronen zaten in een zwart zakje. In de vloer van de woning van de verdachte is tevens een kogelpunt aangetroffen. Gelet op de plaatsen waar de munitie is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat van de verdachte daarvoor een redelijke verklaring mag worden verlangd. Nu de verdachte die redelijke verklaring niet heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de munitie bewust aanwezig heeft gehad en dat hij ook over die munitie heeft kunnen beschikken. De verdachte heeft de munitie dus voorhanden gehad.
Verder heeft de verdachte met een vuurwapen in zijn handen op het balkon van zijn woning gestaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte het vuurwapen bewust aanwezig heeft gehad en dat hij ook over dat wapen heeft kunnen beschikken. Daarmee heeft de verdachte het vuurwapen voorhanden gehad.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde dus wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 26 augustus 2024 te Delft, één of meer omwonenden van de [adres 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- een vuurwapen te tonen en
- met een vuurwapen (kogel)patronen af te vuren/te verschieten en
- met een vuurwapen, te zwaaien en
- voornoemde omwonenden dreigend de woorden toe te voegen: "geen politie, geen politie, anders ga ik schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- een snijdende beweging langs de keel te maken;
2
hij op 26 augustus 2024 te Delft, een wapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een onbekend gebleven vuurwapen, zijnde een vuurwapen, en
(voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten, 10 kogelpatronen en 3 hulzen en 1 projectiel, kaliber 7.65 mm, voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en de oplegging van een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om aan de verdachte enkel een gevangenisstraf op te leggen en geen tbs-maatregel.. Ook heeft de raadsvrouw verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen bij einduitspraak gelet op het ontbreken van ernstige bezwaren en gronden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging door vanaf zijn balkon diverse omwonenden, waaronder buiten spelende kinderen en buren die op hun balkon of in hun tuin zaten, een vuurwapen te tonen en daarmee kogels af te vuren. Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van dit vuurwapen en munitie.
Het bezit van een vuurwapen en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. De praktijk wijst uit dat het bezit van een vuurwapen en munitie vaak leidt tot het gebruik daarvan en deze zaak is hier een voorbeeld van. De verdachte heeft de feiten overdag gepleegd in een woonwijk waar onder andere kinderen met zijn gedrag zijn geconfronteerd. Het meermaals afvuren van een vuurwapen midden in een woonwijk had veel ernstigere gevolgen kunnen hebben, ook voor de verdachte zelf. Daarnaast zorgen feiten als de onderhavige voor gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in die woonwijk in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. De rechtbank neemt de verdachte dit kwalijk.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 29 september 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij in 2021 door het gerechtshof Den Haag is veroordeeld voor een poging tot doodslag met een vuurwapen. Gelet daarop acht de rechtbank het kwalijk dat de verdachte zich nu, desondanks, opnieuw schuldig maakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en dat vuurwapen ook heeft gebruikt. Dit weegt strafverhogend mee.
De persoon van de verdachte
De verdachte is ter observatie opgenomen in het [instelling] . De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia rapportage van 17 september 2025, opgemaakt door [naam 1] (GZ-psycholoog) en [naam 2] (psychiater). De verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd. Onderzoekers hebben desondanks weliswaar een beeld van de verdachte gekregen, maar dit is volgens hen eenzijdig en oppervlakkig gebleven.
De conclusie van de onderzoekers luidt dat bij de verdachte sprake is van stoornissen in middelengebruik en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Het is niet mogelijk om een verband tussen de classificaties en het ten laste gelegde vast te stellen of uit te sluiten. Hierdoor valt volgens de onderzoekers ook geen geïndividualiseerd, stoornis specifiek recidiverisico te voorspellen. In algemene zin kan worden gesteld dat de verdachte een verhoogd recidiverisico heeft voor toepassen van geweld. Omdat onvoldoende zicht is ontstaan op de diagnostiek en op het delictscenario om een verband tussen psychopathologie en het ten laste gelegde te kunnen onderbouwen (of uit te sluiten) en daarmee alleen in zeer algemene zin een uitspraak kan worden gedaan over het recidiverisico, is het niet mogelijk om tot een onderbouwde aanbeveling te komen voor
interventies en juridische kaders.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 2 oktober 2025, waaruit volgt dat sprake is van verslavingsproblematiek en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het risico op recidive kan niet worden ingeschat. De reclassering adviseert negatief over het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden. Gezien de weigerende houding van de verdachte in verschillende overzoeken ziet de reclassering geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte herhaaldelijk is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in middelengebruik. Over een verband met het ten laste gelegde kan echter geen uitspraak worden gedaan en ook een psychotische stoornis kan niet worden aangetoond (noch met zekerheid worden uitgesloten). Hierdoor ontbreekt een concreet recidiverisico en een interventie wordt dan ook niet geadviseerd.
De rechtbank stelt voorop dat aan de vereisten voor tbs met dwangverpleging volgens artikel 37 en 37a van het Wetboek van Strafrecht in beginsel is voldaan. Artikel 37a Sr eist immers niet, zoals door de verdediging lijk te worden bepleit, dat de bewezenverklaarde feiten het gevolg zijn van de bij verdachte vastgestelde stoornis(sen). Met andere woorden: de rechter hoeft bij het geven van een last tot terbeschikkingstelling niet vast te stellen dat er een causaal verband bestaat tussen die stoornis(sen) en feiten. De genoemde bepaling eist niet meer dan een uit gelijktijdigheid bestaand verband.
Dit laat onverlet dat de rechter bij het al dan niet geven van een last tot terbeschikkingstelling, ook al is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging daarvan, relevant kan achten in hoeverre aannemelijk is dat enig verband bestaat tussen - kort gezegd - de stoornis en het begane feit, nu de last tot terbeschikkingstelling immers wordt opgelegd naar aanleiding van een begaan strafbaar feit (ECLI:NL:HR:2013:BX9407).
Uit de inhoud van de rapporten en wat ter zitting is besproken, volgt dat het niet mogelijk is gebleken om een verband tussen de bij verdachte vastgestelde stoornis(sen) en het ten laste gelegde vast te stellen of uit te sluiten. Voorts kan er weinig concreets over een eventueel recidiverisico worden gezegd en is het niet mogelijk om tot een onderbouwde aanbeveling te komen voor interventies en juridische kaders. Gelet op deze omstandigheden
is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging niet is aangewezen. De rechtbank zal daarom de vordering tot oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging afwijzen.
De rechtbank acht ook het opleggen van de tbs-maatregel met voorwaarden niet passend. Evenmin acht de rechtbank een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden zinvol, omdat de verdachte niet zal meewerken aan voorwaarden. De rechtbank rest daarom niet anders dan het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
De straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is voor bedreiging door middel van het tonen van een vuurwapen als uitgangspunt vermeld een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III in de openbare ruimte is als uitgangspuntpunt vermeld een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. De rechtbank zoekt aansluiting bij dit oriëntatiepunt, omdat de verdachte buiten op zijn balkon, midden in een woonwijk, met het vuurwapen heeft geschoten. Voor het voorhanden hebben van munitie geldt als uitgangspunt een geldboete.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden.
De rechtbank wijst het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis af omdat artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, gelet op de op te leggen straf, niet aan de orde is.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
15 (VIJFTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.W. Zijlstra, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. I. Jadib, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.A.M. Schuijt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 november 2025.