ECLI:NL:RBDHA:2025:20507

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
NL25.20169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van een alleenstaande moslimmoeder en haar minderjarige dochter met betrekking tot de situatie in India

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een alleenstaande moslimmoeder, eiseres, en haar minderjarige dochter, die een opvolgende asielaanvraag hebben ingediend. Eiseres heeft op 5 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, na een eerdere afwijzing van haar asielaanvraag in februari 2023. De minister van Asiel en Migratie heeft de opvolgende aanvraag afgewezen op 1 mei 2025, met als argument dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, waarbij zij aanvoert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van haar dochter en haar eigen psychische problemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de belangen van de dochter niet voldoende heeft meegewogen, vooral gezien de psychische toestand van eiseres en de zorg voor haar dochter. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister opnieuw moet beslissen, waarbij hij de belangen van de minderjarige dochter beter moet onderbouwen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in asielprocedures, vooral wanneer minderjarigen betrokken zijn. De rechtbank heeft de minister in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 2.267,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20169

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer 1] , eiseres

mede ten behoeve van haar minderjarige dochter
[naam dochter], v-nummer: [nummer 2] ,
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiseres en de eerste asielaanvraag van haar dochter en de over de wijze waarop de minister het verzoek om heroverweging van een eerdere afwijzing heeft beoordeeld. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de manier waarop de minister het heroverwegingsverzoek heeft beoordeeld juist is, maar dat de afwijzing van de (opvolgende) asielaanvraag niet in stand kan blijven. De minister heeft terecht het eerder opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod opgeheven maar heeft geen aanleiding hoeven zien om de eerdere asielaanvraag alsnog in te willigen. De gronden van eiseres gericht tegen de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag slagen evenmin, met uitzondering van het betoog dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van haar minderjarige dochter. De minister heeft namelijk onvoldoende rekening gehouden met een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) waarin staat dat eiseres ernstige psychische problemen heeft en op dit moment hulp van een orthopedagoog nodig heeft bij de zorg voor haar dochter. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 5 juni 2023 een opvolgende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend en verzocht om heroverweging van een eerdere afwijzing. Op 15 augustus 2023 is haar dochter geboren. De aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel geldt zodoende ook voor haar. De minister heeft met het bestreden besluit van 1 mei 2025 de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
2.1.
Op 1 juli 2025 heeft de minister een aanvullend besluit genomen. Het ingestelde beroep ziet ook op dit aanvullende besluit. [1] Eiseres heeft een aanvullende reactie ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep samen met NL25.20171 op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van de bestreden besluiten.
De eerdere procedure
3. Eiseres heeft eerder, op 28 november 2022, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zij heeft aan die aanvraag ten grondslag gelegd dat zij de Sri Lankaanse nationaliteit heeft, behoort tot de Tamil bevolkingsgroep en moslima is. Toen zij ongeveer 7 jaar oud was is zij met haar gezin naar Oman verhuisd. Zijzelf heeft daar later ook gewerkt en is traditioneel, maar niet wettelijk, gehuwd met een Afghaanse man. Ze ging nog wel terug naar Sri Lanka voor bijvoorbeeld familiebezoek. In april 2022 was eiseres voor een cursus in Sri Lanka waar zij gedwongen werd mee te doen aan protesten tegen de regering. Vervolgens werd zij daarbij opgepakt. Daarop heeft een reisagent voor haar een Indiaas paspoort en visum geregeld, waarmee ze naar Nederland is gereisd.
3.1.
Met het besluit van 20 februari 2023 is deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. In die procedure is alleen het relevante element [2] identiteit, nationaliteit en herkomst beoordeeld. Samengevat heeft de minister die niet geloofd omdat eiseres een door Bureau Documenten (BD) echt bevonden Indiaas paspoort had overgelegd. De minister zag daarom geen aanleiding om aan te nemen dat eiseres de Sri Lankaanse nationaliteit had in plaats van de Indiase nationaliteit. Omdat de minister ervan uitging dat eiseres de Indiase nationaliteit heeft, dat land gold als veilig land van herkomst en eiseres ook niet had verklaard over persoonlijke problemen in India, heeft de minister die aanvraag in spoor 2 behandeld, de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen en aan eiseres een inreisverbod opgelegd.
3.2.
Tegen het afwijzende besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Bij uitspraak van 30 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. [3]
Opvolgende aanvraag en verzoek om heroverweging
4. Eiseres heeft op 5 juni 2023 een opvolgende aanvraag ingediend en verzocht om een heroverweging van het besluit van 20 februari 2023. De minister had destijds namelijk ten onrechte aangenomen dat de aanwijzing van India als veilig land van herkomst op eiseres van toepassing was. Zij viel als moslima in een groep waarvoor de minister India niet aanmerkte als veilig land van herkomst. Daarom is de aanvraag destijds ten onrechte behandeld als een kansarme zaak (spoor 2), terwijl de aanvraag in spoor 4 behandeld had moeten worden. Verder heeft eiseres toegelicht dat, als zou moeten worden aangenomen dat zij Indiase zou zijn, zij als alleenstaande moslima en alleenstaande moeder niet kan terugkeren naar India. Eiseres vreest voor de moslimgemeenschap daar en vreest ook dat de autoriteiten haar geen verblijf zullen bieden. Daarnaast vreest eiseres voor terugkeer naar India vanwege hetgeen zij in Sri Lanka heeft meegemaakt. Tot slot vreest zij voor vrouwenbesnijdenis van haar dochter.
4.1.
In het besluit van 1 mei 2025 heeft de minister de opvolgende aanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond. De (eerste) asielaanvraag van haar dochter is afgewezen als ongegrond. Verder heeft de minister aan de dochter een terugkeerbesluit opgelegd en het aan eiseres opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod gehandhaafd.
4.2.
In het aanvullende besluit van 1 juli 2025 is de minister nader ingegaan op de zienswijze die door de dochter was ingediend en heeft hij een beoordeling gemaakt van haar belangen als minderjarige. Verder heeft de minister in dat besluit concreter besloten op het heroverwegingsverzoek. Dit verzoek tot heroverweging wordt ingewilligd en het eerdere besluit van 20 februari 2023 wordt heroverwogen voor zover dit ziet op de afdoening van de aanvraag binnen spoor 2. De minister heeft de afwijzing van de eerdere asielaanvraag echter gehandhaafd. Wel wordt aan eiseres alsnog een terugkeertermijn van 28 dagen gegund en wordt het opgelegde inreisverbod voor twee jaar ingetrokken.
Is het aanvullende besluit op de juiste wijze bekend gemaakt?
5. Eiseres heeft allereerst betoogd dat het aanvullende besluit van 1 juli 2025 niet op de juiste wijze is bekendgemaakt omdat het alleen in het digitale dossier is ingevoegd. Het zou ook zijn verzonden via het digitaal advocatenportaal maar dat portaal is in beroep niet voor de gemachtigde beschikbaar.
5.1.
Daargelaten of dit aanvullende besluit ook op een andere wijze bekendgemaakt had moeten worden, stelt de rechtbank vast dat het aanvullende besluit in het dossier bij de rechtbank is gevoegd en ook eiseres en haar gemachtigde heeft bereikt. Zij hebben vier dagen later schriftelijk op dit aanvullende besluit gereageerd. Daarom hebben zij geen belang bij hun betoog, zodat de rechtbank dit verder niet zal bespreken.
Heeft de minister de heroverweging van het eerdere besluit juist uitgevoerd?
6. Eiseres betoogt dat uit de inwilliging van het verzoek om heroverweging volgt dat het afwijzende asielbesluit, het terugkeerbesluit en het inreisverbod van februari 2023 een deugdelijke motivering ontberen. Als ten tijde van het nemen van het besluit de op dat moment geldende regelgeving was toegepast, had dit moeten leiden tot inwilliging van de aanvraag. De minister past een verkeerd toetsingskader toe door het verzoek om heroverweging op dezelfde wijze te toetsen als een opvolgende aanvraag. Gelet op de ex nunc toetsing moet opnieuw op de asielaanvraag worden beslist.
6.1.
Een verzoek om heroverweging van een eerder, in rechte vaststaand, besluit, moet op een andere wijze plaatsvinden dan de beoordeling van een opvolgende aanvraag. Naar aanleiding van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 juli 2021 [4] heeft de minister een werkwijze opgesteld. Ten tijde van de beschikking volgde die uit Informatiebericht 2025/6, inmiddels is dat Informatiebericht 2025/25. Uit de uitspraken en de informatieberichten volgt dat in beginsel wordt beoordeeld of er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Dat zijn feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, feiten of omstandigheden die vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen maar niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd, of bewijsstukken als deze niet vóór het eerder genomen besluit konden worden overgelegd. Als geen sprake is van dergelijke nieuwe feiten of omstandigheden bestaat slechts aanleiding voor een heroverweging van een eerder besluit als het evident onredelijk zou zijn om dat niet te doen. De weigering om terug te komen op een in rechte onaantastbaar besluit is evident onredelijk als het eerdere besluit evident onjuist is.
6.2.
Niet in geschil is dat in dit geval geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Eiseres betoogt immers dat destijds ten onrechte is aangenomen dat India voor haar als veilig land van herkomst gold, maar dat is iets wat zij destijds ook al had kunnen aanvoeren. Er is dan ook geen sprake van iets dat pas ná het eerdere besluit is voorgevallen of eerder niet kon worden aangevoerd. Dit betekent dat het verzoek om heroverweging alleen kan worden ingewilligd als het evident onredelijk zou zijn om dat verzoek af te wijzen.
6.3.
De minister erkent dat het besluit destijds ten onrechte in spoor 2 is afgedaan omdat aangenomen werd dat sprake was van een veilig land van herkomst. Dat was India destijds echter al niet voor moslims, zodat het besluit in zoverre evident onjuist was. De minister erkent ook dat om die reden het niet gunnen van een vrijwillige terugkeertermijn onterecht was en dat geen inreisverbod opgelegd had mogen worden. Dit heeft de minister in het bestreden besluit van 1 juli 2025 hersteld. Dat de aanvraag destijds ten onrechte in spoor 2 is afgedaan, maakt echter niet dat de aanvraag destijds ingewilligd had moeten worden. De minister heeft in het kader van de beoordeling van de opvolgende aanvraag alle argumenten van eiseres en haar dochter meegewogen en heeft de aanvraag afgewezen. Zoals hierna zal worden toegelicht volgt de rechtbank dat standpunt. Nog daargelaten of een heroverwegingsverzoek ertoe kan leiden dat een asielvergunning met een eerdere ingangsdatum wordt verleend als op dit moment geen grond voor verlening bestaat, heeft eiseres ook niet onderbouwd waarom een beoordeling ten tijde van het eerdere besluit tot een ander oordeel zou moeten leiden. Dat, zoals nog zal worden overwogen, het nu bestreden besluit een gebrek kent op het punt van de belangen van haar dochter maakt dat niet anders. Haar dochter was immers nog niet geboren ten tijde van die eerdere afwijzing. De beroepsgrond slaagt niet.
Wat legt eiseres aan haar opvolgende aanvraag ten grondslag?
7. Eiseres legt aan haar opvolgende asielaanvraag ten grondslag dat, ook als zou moeten worden aangenomen dat zij de Indiase nationaliteit heeft, zij niet tot dat land zal worden toegelaten. Verder kan zij als moslim en alleenstaande moeder niet terugkeren naar India, ze heeft in dat land geen familie of sociaal netwerk en behoort ze tot de Tamil bevolkingsgroep. Eiseres vreest ook voor de moslimgemeenschap daar omdat zij ongehuwd moeder is. Daarnaast vreest eiseres voor terugkeer naar India vanwege hetgeen zij in Sri Lanka heeft meegemaakt. Tussen de Sri Lankaanse en Indiase autoriteiten bestaan banden. Tot slot vreest eiseres voor vrouwenbesnijdenis van haar dochter en moet haar dochter vrezen voor de familie van eiseres omdat die niet accepteert dat zij buiten een wettelijk huwelijk is geboren.
7.1.
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Eiseres is moslim en alleenstaande moeder.
De minister acht beide asielmotieven geloofwaardig maar deze zijn volgens de minister geen aanleiding om aan eiseres of haar dochter een verblijfsvergunning asiel te verlenen. Uit de verklaringen blijkt namelijk niet dat zij gegronde vrees hebben voor vervolging of voor een onmenselijke behandeling.
Is er sprake van een zorgvuldig genomen besluit?
Behandeling door dezelfde ambtenaar.
8. Eiseres betoogt dat het onzorgvuldig is dat dezelfde ambtenaar zowel het nader gehoor heeft gehouden, als het voornemen en beide beschikkingen heeft opgesteld. Dit roept vragen op over de objectiviteit en onafhankelijkheid van de besluitvorming. Ook is ondanks herhaald verzoek geen overleg geweest met de unit die de artikel 64-procedure in behandeling heeft. Dit is gezien de medische omstandigheden van eiseres opmerkelijk en maakt het besluit onzorgvuldig.
8.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister heeft terecht opgemerkt dat het is toegestaan dat dezelfde ambtenaar de verschillende stappen in de procedure neemt. [5] Dat heeft eiseres op zitting ook niet betwist. Dat er naast deze procedure ook nog een bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek van eiseres om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) loopt, is geen reden om hier anders over te oordelen of om van de ambtenaar te verwachten dat deze contact opneemt met de behandelaar van het bezwaar tegen de afwijzing van het artikel 64-verzoek.
Zienswijze van dochter
9. Eiseres voert verder aan dat namens haar dochter een separate zienswijze is ingediend waarin uitdrukkelijk is gewezen op haar belangen als minderjarig kind, waarop in het geheel niet is ingegaan in het bestreden besluit. De inhoudelijke beoordeling van de belangen van de minderjarige vindt daarom voor het eerst plaats in de beroepsfase. Dit is onzorgvuldig en in strijd met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind waaruit volgt dat het belang van het kind als eerste overweging wordt aangemerkt.
9.1.
De minister heeft dit erkend en is in het aanvullende besluit van 1 juli 2025 alsnog op die zienswijze en de daarin genoemde belangen ingegaan. In zoverre is het beroep dus ook gegrond. Dat het aanvullende besluit van 1 juli 2025 onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen omdat het pas in beroep is genomen, volgt de rechtbank niet. Het is juist de bedoeling van artikel 6:19 van de Awb dat aanvullende besluiten hangende de bezwaar- of beroepsfase worden meegenomen in de beoordeling van dat bezwaar en beroep. Daarbij is het aanvullende besluit nog steeds een reactie op de zienswijze. Ook de minister erkent immers dat het aanvankelijke besluit onvolledig was.
Hebben eiseres en haar dochter gegronde vrees voor vervolging vanwege het behoren tot een sociale groep of vanwege de vrees voor vrouwenbesnijdenis?
10. Eiseres betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zij terug kan keren naar India. Ten eerste behoren zij en haar dochter tot een sociale groep. Zij wijst erop dat zij een alleenstaande moslimvrouw is met een buitenechtelijk kind zonder een sociaal netwerk in India. Daarnaast behoort eiseres tot een gemeenschap waarin vrouwenbesnijdenis veel voorkomt. Eiseres is hier zelf ook slachtoffer van geworden. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom haar dochter geen risico loopt om ook slachtoffer te worden van vrouwenbesnijdenis. Tot slot is het volgens eiseres nog maar de vraag of zij en haar dochter tot India zullen worden toegelaten.
10.1.
Dit betoog slaagt niet. Vooropgesteld moet worden dat het bestaan van een sociale groep slechts relevant is als leden van die groep daarom een risico op vervolging lopen. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat alleenstaande moslimvrouwen zonder sociaal netwerk en met een buitenechtelijk kind in India gegronde vrees voor vervolging hebben. Uit het geciteerde ‘Country information report India’ van het Australische Department of Foreign Affairs and Trade van 29 September 2023 volgt wel dat geweld tegen vrouwen voorkomt in India en dat ‘social access’ moeilijk is voor alleenstaande vrouwen, maar niet dat alleenstaande vrouwen in India een gegronde vrees voor vervolging hebben, ook niet als ze een alleenstaande moslimvrouw zonder sociaal netwerk en met een buitenechtelijk kind zijn. Nu geen sprake is van een gegronde vrees voor vervolging behoeft de vraag of dit als een ‘sociale groep’ kan worden aangemerkt geen bespreking.
10.2.
Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat haar dochter een reëel risico loopt op vrouwenbesnijdenis. Dat vrouwenbesnijdenis voorkomt onder moslims in India is daarvoor onvoldoende. De minister heeft namelijk verwezen naar meerdere bronnen waaruit volgt dat dit slechts voorkomt bij twee specifieke moslimgemeenschappen, de Bohra- gemeenschap en de Soennitische sekte in Kerala. Eiseres behoort niet tot deze gemeenschappen en zij heeft ook niet onderbouwd dat vrouwenbesnijdenis ook onder andere groepen voorkomt. Zij heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat haar dochter in India een reëel risico loopt op vrouwenbesnijdenis.
10.3.
Voor zover eiseres stelt dat zij en haar dochter waarschijnlijk India niet binnengelaten zullen worden omdat ze moslim zijn, volgt de rechtbank dat evenmin. Eiseres heeft wel gewezen op bronnen waaruit zou volgen dat India terughoudend is met het verschaffen van burgerschap aan moslims uit naburige landen zoals Pakistan en Afghanistan, maar eiseres beschikt al over de Indiase nationaliteit en een paspoort zodat dit niet op haar ziet. Evenmin heeft zij onderbouwd waarom haar dochter niet de Indiase nationaliteit zou kunnen krijgen.
Heeft de minister de belangen van de dochter voldoende meegewogen?
11. Eiseres betoogt dat de belangen van haar dochter door de minister onvoldoende zijn betrokken in de besluitvorming. Uit een uitspraak van het Hof van Justitie van 11 juni 2024 [6] volgt namelijk dat artikel 24, tweede lid, van het EU Handvest eraan in de weg staat dat de minister op een door een minderjarige ingediend verzoek om internationale bescherming beslist zonder het belang van deze minderjarige eerst in het kader van een individuele beoordeling concreet te hebben vastgesteld. Volgens eiseres moet rekening worden gehouden met de eenheid van het gezin, het welzijn en de sociale ontwikkeling van het kind en de veiligheidsaspecten. De dochter van eiseres was ten tijde van de gehoren 1,5 en is inmiddels net 2 jaar. Zij is buiten het huwelijk geboren. Haar vader is een Afghaans staatsburger en eiseres is een Indiaas staatsburger, zodat de nationaliteit van de dochter niet bekend is. Haar dochter loopt bij uitzetting naar India gevaar omdat haar moeder daar nooit heeft gewoond en geen sociaal netwerk heeft, geen onderdak en geen ondersteuning. De familie van moeder woont namelijk in Sri Lanka. Haar dochter vreest voor verstoting als kind van een ongehuwde moeder. Eiseres verwijst verder naar het BMA-advies van 9 december 2024 waaruit volgt dat zij nooit zelfstandig in het levensonderhoud van haar dochter heeft kunnen voorzien en dat haar eigen gezondheidstoestand bij uitzetting naar India maakt dat de zorg voor haar dochter in gevaar komt.
11.1.
De minister heeft onderkend dat in de beschikking van 1 mei 2025 onvoldoende is ingegaan op de belangen van de dochter, zoals die in de zienswijze naar voren waren gebracht. De minister heeft dat in het aanvullende besluit van 1 juli 2025 alsnog gedaan. Naar de rechtbank begrijpt heeft de minister dat in dit geval gedaan zowel in het kader van de vraag of de dochter bij terugkeer naar India in een onmenselijke situatie terecht zal komen, als in het kader van de vraag of aanleiding bestaat om een vergunning op grond van artikel 8 van het EVRM dan wel schrijnendheid te verlenen. De minister stelt zich daarbij op het standpunt dat Nederland geen verblijfsvergunning kent met de beperking ‘verblijf in het belang van het kind’. De minister heeft meegewogen dat de dochter in Nederland is geboren, maar ook dat zij nog zeer jong is, zich niet bewust is van waar zij zich bevindt en dus ook geen banden heeft met Nederland. Ook is zij te jong om enige taal, daaronder begrepen het Nederlands, te beheersen. Verder heeft de minister in aanmerking genomen dat eiseres en haar dochter, onder reisvoorwaarden, samen naar India zullen reizen en ook daar niet gescheiden zullen worden. Weliswaar betogen eiseres en haar dochter daar geen netwerk te hebben, maar ook in Nederland zullen ze een netwerk moeten opbouwen. Ook heeft de minister tegengeworpen dat eiseres niet heeft onderbouwd waarom zij in India geen toegang zullen hebben tot huisvesting en basale steun. Dat haar dochter geen toegang zou krijgen tot India heeft de minister niet aannemelijk gemaakt geacht omdat eiseres de Indiase nationaliteit heeft en een paspoort, terwijl zij ook een geboorteakte heeft waaruit blijkt dat zij inderdaad de moeder van haar dochter is. Waarom haar tweejarige dochter onder die omstandigheden niet tot India zou worden toegelaten ziet de minister niet. Tot slot heeft de minister overwogen dat eiseres in Nederland voor haar dochter zorgt en dat er geen aanknopingspunten zijn dat zij in India niet in de levensbehoeften van haar dochter zal kunnen voorzien.
11.2.
De rechtbank volgt het standpunt van de minister voor zover het gaat om de afweging dat de dochter van eiseres weliswaar in Nederland is geboren, maar nog zeer jong is, zich niet bewust is van waar zij zich bevindt en dus ook geen banden heeft met Nederland. Dat haar dochter geen toegang zou krijgen tot India heeft de minister evenmin hoeven volgen. En de rechtbank volgt de minister er ook in dat eiseres en haar dochter in Nederland ook geen sociaal netwerk hebben en dat zij samen naar India zullen reizen, zodat zij niet gescheiden worden. Ook heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres en haar dochter zich niet in India zullen kunnen handhaven vanwege hun geloof of de status van eiseres als alleenstaande moeder zonder netwerk.
11.3.
De minister heeft echter onvoldoende onderbouwd dat eiseres in Nederland voor haar dochter zorgt en dat er geen aanknopingspunten zijn dat zij in India niet in de levensbehoeften van haar dochter zal kunnen voorzien.
Uit het door eiseres genoemde medisch advies van het BMA van 9 december 2024 volgt namelijk dat eiseres bekend is met PTSS en een ernstige postnatale depressie. De PTSS klachten van eiseres bestaan uit nachtmerries, herbelevingen/intrusies, slaapdeprivatie (slaaptekort), hyperarousal (overmatige alertheid), vermijding, wantrouwen en vervreemding, aldus de verkregen informatie. De depressieve klachten bestaan uit nihilisme/verminderde zelfwaardering, somberheid, verminderde eetlust, toegenomen schuldgevoel, een verstoord oordeelsvermogen, concentratie- en inprentingsproblemen.
Uit het advies volgt verder dat eiseres voor haar psychische klachten onder behandeling staat van GGNet Winterswijk (met als regiebehandelaar een verpleegkundig specialist GGZ). De behandeling heeft onder andere bestaan uit EMDR, maar deze is afgebroken omdat de herinneringen leidden tot een decompensatie. De huidige behandeling richt zich op het voorkomen van (psychische) decompensatie via gesprekken, cognitieve gedragstherapie, beschikbaarheid en medicatie. Kort voor het uitbrengen van dat advies was extra ondersteuning ingezet in de vorm van een orthopedagoge die verbonden is aan het team interculturalisatie van GGNet om eiseres te begeleiden in haar moederrol zodat haar dochter zich zo gezond mogelijk kan ontwikkelen. De behandeling van de psychische klachten is van tijdelijke aard. Volgens de BMA-arts duurt behandeling van PTSS en een depressie doorgaans één tot twee jaar. Bij blijvende onzekerheid over de verblijfsstatus kan dat langer duren.
De arts heeft ook overwogen dat bij uitblijven van de behandeling door GGNet, de psychische klachten verder kunnen toenemen waardoor de zorg voor haar kind in het gedrang kan komen. Het is niet de verwachting dat er een voor eiseres zelf levensbedreigende situatie of crisissituatie zal ontstaan waarvoor een gedwongen opname noodzakelijk is.
Om die reden heeft de BMA-arts geconcludeerd dat het, gelet op de huidige medische inzichten, niet de verwachting is dat bij het uitblijven van de behandelingen voor de psychische klachten een medische noodsituatie zal ontstaan binnen een indicatieve termijn van 3 tot 6 maanden. Wel is de verwachting is dat de zorg voor haar dochtertje in gevaar kan komen omdat eiseres die zorg zonder begeleiding vooralsnog niet optimaal kan bieden gezien het inschakelen van een orthopedagoge. Als gevolg van haar (begrijpelijke) angst is zij overbezorgd, aldus de behandelaar.
In het kader van de vraag of eiseres kan reizen heeft de BMA-arts overwogen dat gezien de over bezorgdheid van eiseres in relatie tot de opvoeding van haar kind, een fysieke overdracht aan een deskundige mantelzorger of een psycholoog/orthopedagoog/psychiater in het land van herkomst/verwijdering gewenst is. Deze kan de gezondheidstoestand van moeder en kind bij aankomst beoordelen en hier indien nodig naar handelen. Als voorbeeld van een instelling waar deze behandeling mogelijk is noemt de BMA-arts het ‘Institute of Human Behaviour and Allied Sciences (IHBAS)’.
Bij de ‘land gebonden’ vragen naar de beschikbaarheid van de vereiste zorg in India heeft de BMA-arts aangegeven dat deze vragen niet van toepassing zijn voor de beschreven klachten.
11.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister gelet op de strekking van dit BMA-advies onvoldoende gemotiveerd dat eiseres in Nederland voor haar dochter zorgt en dat er geen aanknopingspunten zijn dat zij in India niet in de levensbehoeften van haar dochter zal kunnen voorzien. Uit het BMA-advies volgt immers dat eiseres in Nederland onder behandeling staat voor psychische klachten en ter voorkoming van decompensatie, terwijl ook extra ondersteuning is ingezet in de vorm van een orthopedagoge om eiseres te begeleiden in haar moederrol. De stelling van de minister dat eiseres in Nederland voor haar dochter zorgt is dus wat kort door de bocht. Verder heeft de BMA-arts geoordeeld dat het de verwachting is dat de zorg voor haar dochtertje in gevaar kan komen bij het uitblijven van deze zorg en begeleiding omdat eiseres die zorg zonder begeleiding vooralsnog niet optimaal kan bieden. Anders dan de minister stelt zijn er dus wel aanknopingspunten om te denken dat eiseres in India niet in de levensbehoeften van haar dochter zal kunnen voorzien. Voor zover de minister zich op het standpunt zou stellen dat uit het BMA-advies volgt dat de benodigde hulp (ook de orthopedagogische) in India beschikbaar is, volgt de rechtbank dat evenmin. Ten eerste staat bij de vraag of die hulp beschikbaar is slechts genoemd dat deze vraag ‘niet relevant is’, kennelijk omdat voor eiseres zelf geen medische noodsituatie te verwachten is. Daarnaast wordt in het advies wel gemeld dat eiseres kan worden overgedragen aan iemand van het IHBAS, maar dat is opgemerkt in het kader van de noodzakelijk geachte reisvoorwaarden, niet in het kader van het voor langere tijd voortzetten van de behandeling. Verder wordt in dat kader verwezen naar een bijgevoegd ‘Medical Country of Origin Information’ formulier. Uit dat formulier volgt echter alleen dat verschillende soorten hulp beschikbaar is voor mensen met psychische klachten. In dat formulier wordt niet ingegaan op de vraag of ook afdoende hulp beschikbaar is bij het opvoeden van een peuter bij een moeder die daar zelfstandig niet (voldoende) toe in staat is.
11.5.
Zeker in het licht van de overige gestelde omstandigheden, namelijk dat eiseres een alleenstaande moeder is zonder netwerk in India, had het op de weg van de minister gelegen om beter te onderbouwen waarom hij aanneemt dat eiseres in India voor haar dochter zal kunnen zorgen, ondanks haar psychische problemen en de vaststelling dat zij op dit moment al niet zelfstandig voor haar dochter kan zorgen. Om die reden heeft de minister onvoldoende rekening gehouden met het belang van de dochter van eiseres, zowel waar het de vraag betreft of zij in een onmenselijke situatie terecht zal komen, als in het kader van artikel 8 van het EVRM en het beroep op schrijnendheid. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

12. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is omdat de minister onvoldoende is ingegaan op de belangen van de minderjarige dochter van eiseres. Zeker omdat de psychische problemen van eiseres daarbij een rol spelen ziet de rechtbank geen aanleiding om op dit moment nog in te gaan op de andere gronden die zien op het ambtshalve verlenen van een verblijfsvergunning wegens schrijnende omstandigheden of het verlenen van uitstel van vertrek. De overige gronden blijven dus onbesproken. De rechtbank ziet ook geen mogelijkheid om zelf in deze zaak te voorzien of een tussenuitspraak te doen, omdat de minister een nieuwe afweging zal moeten maken en daarbij mogelijk ook nader advies moet inwinnen. De rechtbank zal dus volstaan met vernietiging van de beschikkingen van 1 mei 2025 en 1 juli 2025 en de bepaling dat de minister met inachtneming van deze uitspraak opnieuw moet beslissen.
12.1.
Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiseres redelijkerwijs gemaakt proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.267,50 (1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punt voor een reactie op het aanvullende besluit en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 907,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Ten tijde van het besluit van 20 februari 2023 hanteerde de minister de term relevante elementen. Dit is per 1 juli 2024 gewijzigd naar asielmotieven. In het bestreden besluit van 1 mei 2025 hanteert de minister dan ook de term asielmotieven.
3.Zaaknummers: NL23.5833 en NL23.5834, niet gepubliceerd
4.ECLI:RVS:NL:2021:1430, ECLI:RVS:NL:2021:1431 en ECLI:RVS:NL:2021:1432.
5.Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2986.
6.HvJ 11 juni 2024, ECLI:EU:C:2024:487.