ECLI:NL:RBDHA:2025:2058

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
NL24.49048
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens onvoldoende onderbouwing van asielmotieven en medische omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1994, diende op 20 november 2024 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Minister van Asiel en Migratie op 2 december 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 7 februari 2025, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet verschijnen, terwijl de minister vertegenwoordigd is.

De rechtbank concludeert dat de eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bij terugkeer naar Algerije. De door de eiser aangevoerde redenen voor zijn asielaanvraag, waaronder sociaaleconomische omstandigheden en medische redenen, worden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De rechtbank stelt vast dat de eiser niet tijdig asiel heeft aangevraagd en dat er geen aanvullende termijn voor zienswijze nodig was, aangezien er geen correcties of aanvullingen zijn ingediend.

De rechtbank oordeelt verder dat de eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, ondanks zijn vertrek naar België. De rechtbank wijst erop dat er geen concrete aanknopingspunten zijn dat de eiser geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland. De beroepsgronden van de eiser, waaronder onzorgvuldige besluitvorming en onvoldoende motivering van het besluit, worden verworpen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat het bestreden besluit in stand, zonder vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49048
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).
Tekst

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994. Hij heeft op 20 november 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 2 december 2024 deze aanvraag in de algemene asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
De rechtbank heeft beroep op 7 februari 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep1, op zitting behandeld. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft verklaard dat hij uit Algerije is vertrokken omdat hij een betere toekomst wilde en omdat eiser zijn elleboog wil laten behandelen. Ook verklaart eiser Algerije te hebben verlaten vanwege de algemene, onveilige situatie in zijn wijk.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister één asielmotief, namelijk de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser. Volgens de minister is dit asielmotief geloofwaardig. De asielaanvraag van eiser is echter kennelijk ongegrond gelet op de bepalingen2 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval sprake is van een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel
1. Zaak NL24.49049
2 In het bijzonder artikel 31b, lid 1, onder a en h Vw.
3 EVRM3 bij terugkeer. Eiser heeft in zijn gehoren de gelegenheid gekregen om dit risico aannemelijk te maken, maar hierin is hij niet geslaagd. Eiser verklaart te zijn gevlucht vanwege de onzekere toekomst in Algerije en asiel aangevraagd te hebben om een betere toekomst op te bouwen. Dat is een sociaaleconomische reden, die niet te herleiden is tot een feit of omstandigheid die raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn die in verband staat met vluchtelingschap, dan wel artikel 3 EVRM of artikel 4 van het Handvest.4 De gewenste behandeling aan zijn elleboog is een medische reden die ook niet te herleiden is tot een feit of omstandigheid die raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn die in verband staat met vluchtelingschap, dan wel artikel 3 EVRM. Voor zover eiser asiel heeft aangevraagd vanwege de algemene onveilige situatie in zijn wijk, geldt dat eiser verder geen problemen aanvoert die hij hierdoor zelf heeft ondervonden en ook stelt eiser niet dat hij hierdoor persoonlijk een verhoogd risico loopt.
5. Naast het niet aannemelijk maken van het risico bij terugkeer, heeft eiser ook niet onmiddellijk asiel aangevraagd toen dat mogelijk was. Daarom is zijn asielaanvraag als kennelijk ongegrond afgedaan. Daarnaast behoefde geen aanvullende termijn voor de zienswijze te worden gegund omdat er geen correcties en aanvullingen zijn ingediend naar aanleiding van het Nader gehoor. In deze correcties en aanvullingen had (de gemachtigde van) eiser kunnen klagen over het ontbreken van stukken in het dossier. De gemachtigde van eiser had voorts zijn kantoorgenoot, die eiser in een eerdere procedure bijstond, kunnen raadplegen of eiser kon hangende beroep een aanvullende zienswijze indienen.
Eiser krijgt geen uitstel van vertrek om medische redenen.5 Eiser voldoet nog altijd niet voldoet aan de voorwaarden die zijn genoemd in paragraaf A3/7 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). De gestelde medische klachten zijn niet met recente medische documenten onderbouwd. Niet is gebleken dat eiser momenteel onder medische behandeling staat dan wel deze behoeft. Het terugkeerbesluit en inreisverbod van 12 juni 2024 worden gehandhaafd.
Procesbelang
6. Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiser, dient de rechtbank vast te stellen of eiser (nog) procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep. Uit informatie van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) volgt dat eiser per 20 december 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. Naar aanleiding van deze informatie is de gemachtigde van eiser om een reactie gevraagd. De gemachtigde van eiser bij bericht van 17 januari 2025 aan de rechtbank medegedeeld dat eiser in vrijheid gesteld is na een strafrechtelijke detentie, dat hij in Utrecht verblijft en gemachtigde nog met eiser in contact staat. De minister heeft op 6 februari 2025 aanvullende stukken toegezonden waaruit blijkt dat eiser sinds 18 januari 2025 in België gedetineerd is en dat de minister een Dublin-claim van de Belgische autoriteiten op 30 januari 2025 heeft geaccepteerd. Eiser is nog niet aan Nederland overgedragen. Bij bericht van 7 februari 2025 heeft de gemachtigde van eiser naar aanleiding van de informatie van de minister aangevoerd dat de enkele aanwezigheid van eiser in België niet zondermeer gelijk gesteld kan worden aan het prijs geven van zijn asielwens. De achtergronden van het verblijf in België zijn niet bekend en eiser heeft in België geen asielaanvraag gedaan. Bovendien is terugkeer van eiser in Nederland te verwachten gelet op het claimakkoord van Nederland
3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11- 1950.
4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2012/C 326/02).
5 Op grond van artikel 64 Vw.
van 30 januari 2025 zodat eiser nog altijd belang heeft bij de beoordeling van zijn asielaanvraag. De minister heeft ter zitting betoogd dat eiser geen procesbelang (meer) heeft, omdat uit het bericht van zijn gemachtigde van 7 februari 2025 niet blijkt dat er sinds 18 januari 2025 nog contact is met eiser en dat geen procesbeslissingen kunnen worden genomen. Ook wijst de minister erop dat eiser herhaaldelijk met onbekende bestemming is vertrokken en vervolgens vanuit België en Duitsland Dublin-claims zijn ingediend, waarbij eiser momenteel in België gedetineerd is.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep en daarmee bij de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank betrekt bij deze beoordeling recente uitspraken6 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) waaruit volgt dat geen procesbelang wordt aangenomen wanneer er concrete aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de vreemdeling geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland of dat hij anderszins geen actueel en reëel belang meer heeft. Van concrete aanknopingspunten waaruit volgt dat eiser geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland is onvoldoende gebleken. Het enkele feit dat eiser gedurende zijn procedure naar het buitenland is vertrokken, neemt het belang bij deze procedure niet weg. Voorts is niet gebleken dat eiser in een andere lidstaat dan Nederland een asielaanvraag heeft ingediend. Niet uitgesloten kan worden dat eiser, in geval van vernietiging van het besluit op zijn Nederlandse asielaanvraag, alsnog de in Nederland verzochte verblijfsvergunning asiel kan krijgen. Daarnaast heeft Duitsland al een verzoek aan de minister gericht in het kader van de Dublinverordening om eiser terug te nemen en de minister heeft dat geaccepteerd. Terugkeer van eiser naar Nederland ligt daarmee in de lijn der verwachting. Uit de berichten van de gemachtigde van eiser heeft de rechtbank kunnen afleiden dat eiser sinds zijn vertrek uit de opvang contact heeft onderhouden met zijn gemachtigde over zijn procedure. Dat dit na 18 januari 2025 niet meer heeft plaatsgevonden maakt dat niet anders. De eerdere MOB-meldingen en Dublin-verzoeken vanuit België en Duitsland zijn geen concrete aanknopingspunten waaruit zou kunnen worden afgeleid dat eiser nu geen asielvergunning in Nederland wil.

Gronden van beroep en beoordeling daarvan

Onzorgvuldige besluitvorming
8. Eiser voert in beroep aan dat er sprake is van onzorgvuldige besluitvorming door de minister. Eiser wijst er in dat verband op dat hij zelf zijn dossier moest verzamelen omdat de minister het dossier niet (volledig) aan eiser en/of zijn gemachtigde heeft verstrekt. In het bijzonder ontbraken de verslagen van gehoren in een eerdere procedure van eiser. Ook is de eerdere beschikking van 12 juni 2024, waarmee de asielaanvraag van eiser buiten behandeling is gesteld, niet rechtsgeldig aan eiser bekend gemaakt omdat de toenmalige gemachtigde niet meer in contact stond met eiser en dit ook schriftelijk aan de minister heeft medegedeeld. Mede hierdoor is in het Nader gehoor van 20 november 2024 ten onrechte niet met eiser gesproken over het al opgelegde inreisverbod en het terugkeerbesluit.
6 ABRvS 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662; ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4049.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten oprechte op het standpunt heeft gesteld dat (de gemachtigde van) eiser al in de correcties en aanvullingen van het Nader gehoor had kunnen wijzen op de ontbrekende verslagen in het dossier en de minister (concreet) om verstrekking van deze stukken had kunnen vragen. In het Nader gehoor7 van 26 november 2024 is namelijk uitdrukkelijk opgenomen:

U heeft eerder een gehoor gehad in februari en maart van dit jaar. Klopt dat?
Ja.
Wilt u nog iets opmerken, wijzigen of aanvullen ten aanzien van de gegevens uit uw eerdere gehoren?
Nee.’
Daarnaast heeft de minister er niet ten onrechte op gewezen dat hij zijn kantoorgenoot, die eiser in een eerdere procedure bijstond, kon raadplegen of eiser hangende beroep een aanvullende zienswijze kon indienen. (De gemachtigde van) eiser heeft dit ook niet betwist.
10. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de beschikking van 12 juni 2024 niet rechtsgeldig aan eiser bekend is gemaakt, had het op de weg van eiser gelegen om, zodra hij hiervan op de hoogte was, tegen deze beschikking een rechtsmiddel aan te wenden. Eiser heeft echter geen rechtsmiddel aangewend. De rechtbank is daarom van oordeel dat een eventuele onjuiste bekendmaking van de beschikking van 12 juni 2024 geen gevolgen heeft voor onderhavige procedure. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.

Asielrelaas en medische omstandigheden

11. Eiser voert aan dat vanwege zijn afkomst uit één van de gevaarlijkste wijken in Algerije en vanwege zijn medische problemen, waarvoor hij een moeilijke operatie behoeft, een verblijfsvergunning zou moeten krijgen.
12. De rechtbank is van oordeel dat minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser ten aanzien van de door hem gestelde problemen in zijn wijk niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze problemen persoonlijk heeft ondervonden en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 EVRM bij terugkeer naar Algerije. De enkele stelling van eiser in beroep dat hij vanwege zijn afkomst aanspraak maakt op een verblijfsvergunning is onvoldoende om afbreuk te kunnen doen aan de gemotiveerde beslissing van de minister op dit punt.
13. Ten aanzien van de gestelde medische problemen heeft de minister terecht overwogen dat eiser in het geheel geen medische stukken ter onderbouwing heeft overgelegd. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of eiser momenteel onder medische behandeling staat dan wel medische behandeling behoeft. Daarnaast mocht de minister zich op het standpunt stellen dat de door eiser gegeven medische reden ook niet te herleiden is tot een feit of omstandigheid die raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn die in verband staat met vluchtelingschap, dan wel artikel 3 EVRM. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7 rapport Nader gehoor, pagina 3.
Belangenafweging
14. Eiser voert in beroep aan dat het besluit onvoldoende deugdelijk gemotiveerd is. Ten onrechte heeft de minister geen evenredige belangenafweging gemaakt, althans is deze belangenafweging niet voldoende kenbaar, waarmee het besluit onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Tevens is het besluit hiermee, volgens eiser, in strijd met artikel 3 EVRM en artikel 4 Handvest.
15. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond zodanig algemeen geformuleerd is dat de beroepsgrond niet kan slagen. Eiser stelt alleen dat de minister een evenredige belangenafweging moest maken, maar verzuimt te onderbouwen waarom en op grond waarvan de minister hiertoe gehouden zou zijn. Daarnaast verzuimt eiser in te gaan op welke facetten door de minister betrokken zouden moeten worden in een evenredige belangenafweging. Evenmin maakt eiser duidelijk waarom het ontbreken van een evenredige belangenafweging in strijd zou zijn met artikel 3 EVRM en artikel 4 Handvest. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

16. De minister heeft de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand wordt gelaten. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 februari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.