ECLI:NL:RBDHA:2025:20644

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
SGR 24/8198
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van militair invaliditeitspensioen en de rol van co-morbiditeit in relatie tot alcoholstoornis

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Defensie beoordeeld. Eiser, een voormalig militair, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om een verergerend dienstverband te aanvaarden voor zijn stoornis in alcoholgebruik, die volgens hem gerelateerd is aan zijn posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van uitzendingen naar Bosnië en Afghanistan. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de mate van invaliditeit van eiser is uitgegaan van een verkeerde maatstaf en een onjuist toetsingskader. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende is gemotiveerd waarom de stoornis in alcoholgebruik niet als verergerend dienstverband kan worden erkend. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank benadrukt dat de militair in voorkomende gevallen het voordeel van de twijfel moet krijgen. Eiser krijgt tevens een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak onderstreept de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van co-morbiditeit in relatie tot militaire dienst en de gevolgen daarvan voor de toekenning van invaliditeitspensioenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8198

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mrs. H. Brouwers en P.A.C. van Gool),
en

de staatssecretaris van Defensie, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. W.R.C. Adang).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van 28 augustus 2024 (het bestreden besluit) waarbij de staatssecretaris eisers bezwaar tegen het besluit van 14 december 2023 om geen dienstverband te aanvaarden voor de stoornis in alcoholgebruik ongegrond heeft verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Eiser is als militair van 16 november 1998 tot en met 13 mei 1999 uitgezonden geweest naar Bosnië en van 9 januari 2003 tot en met 13 februari 2003 naar Afghanistan. Tijdens deze uitzendingen heeft eiser meerdere traumatische gebeurtenissen meegemaakt en als gevolg daarvan heeft hij posttraumatische stressstoornis (PTSS) gekregen. De staatssecretaris heeft voor de PTSS verergerend dienstverband aanvaard en in 2016 aan eiser met ingang van 16 december 2014 een militair invaliditeitspensioen (MIP) toegekend, berekend naar een mate van invaliditeit van 13%. In het kader een herbeoordeling is dit percentage verhoogd naar 18% en is een bijzondere invaliditeitsverhoging van 2,5% toegekend. Ook is toen een medische eindtoestand aangenomen.
2.2.
Omdat zijn klachten waren verslechterd heeft eiser op 20 oktober 2021 om een herbeoordeling gevraagd. De staatssecretaris heeft bij het besluit van 20 april 2023 het invaliditeitspercentage verhoogd naar 26% en de bijzondere invaliditeitsverhoging vastgesteld op 5%. Aan dit besluit heeft de staatssecretaris het verzekeringsgeneeskundig rapport van medisch adviseur - verzekeringsarts [naam 1] van 5 april 2023 ten grondslag gelegd. [naam 1] heeft in zijn beoordeling de psychiatrische expertise van psychiater [naam 2] betrokken.
2.3.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat uit het verzekeringsgeneeskundig rapport volgde dat geen dienstverband werd aanvaard voor de stoornis in alcoholgebruik. Na kennis te hebben genomen van het bezwaar heeft de staatssecretaris vastgesteld dat in het besluit van 20 april 2023 is verzuimd te vermelden dat voor de stoornis in het alcoholgebruik geen dienstverband wordt aanvaard. De staatssecretaris heeft dit alsnog gedaan bij het besluit van 14 december 2023 en heeft het bezwaar van eiser mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen het besluit van 20 april 2023 niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet aanvaarden van dienstverband ten aanzien van de stoornis in alcoholgebruik dat besluit niet regardeert, en het besluit van 14 december 2023 ongegrond verklaard. Het beroep gaat over de vraag of de staatssecretaris terecht geen dienstverband heeft aanvaard voor de stoornis in alcoholgebruik.
Wat vindt eiser in beroep?
3.1.
Eiser stelt dat de staatssecretaris verergerend dienstverband moet aanvaarden voor de stoornis in alcoholgebruik. Kort samengevat voert hij aan dat het geneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is geweest omdat bij de beoordeling of voor de stoornis in alcoholgebruik een verergerend dienstverband moet worden aangenomen een onjuiste maatstaf is gehanteerd. Eiser vindt wel dat uit de antwoorden van de psychiater niet anders dan geconcludeerd moet worden dat er ten aanzien van de stoornis in alcoholgebruik sprake is van verergerend dienstverband.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Op 1 juli 2008 is de ministeriële regeling van 27 juni 2008, Afdeling Pensioenen, Sociale Zekerheid en Zorg (de Regeling) in werking getreden. [1] Op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van de Regeling wordt bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband, ter nadere invulling van de War Pensions Committee-schaal (WPC-schaal), voor zover voor deze procedure van belang, het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen met een posttraumatische stressstoornis (PTSS-protocol) gehanteerd.
4.2.
Het PTSS-protocol vermeldt onder 6.2.2 dat onder co-morbiditeit wordt verstaan het tegelijkertijd voorkomen van diverse aandoeningen die soms wel, soms niet een relatie met elkaar hebben. Ook kan de oorzaak verschillen. PTSS gaat regelmatig gepaard met co-morbiditeit. Het is medisch vaak moeilijk, zeker bij psychische problematiek, een onderscheid te maken tussen co-morbiditeit welke wél en welke géén causaal verband heeft met de dienst. Partiële toerekening behoort (nog) niet tot de wettelijke mogelijkheden, daarom moet toch een ‘alles of niets’ uitspraak worden gedaan. De co-morbiditeit mag alleen aan de traumatische gebeurtenis worden toegerekend als deze traumatische gebeurtenis wordt geacht in overwegende mate deze co-morbiditeit te hebben veroorzaakt (voor meer dan 50%), aldus het PTSS-protocol.
4.3.
Daarnaast stelt het PTSS-protocol onder 6.2.2 bij Regels dienstverband en causaliteit bij PTSS met co-morbiditeit dat allereerst de bovenstaande voorwaarde geldt: alleen toerekening als de traumatische gebeurtenis wordt geacht in overwegende mate een rol te hebben gespeeld bij het ontstaan van de co-morbiditeit. Daarnaast zijn volgens het PTSS-protocol de aanvullende diagnostische omschrijvingen en de onderverdeling naar enkelvoudige T1 en complexe T2 traumatische gebeurtenissen) richtinggevend. Bij een T1 PTSS wordt verergerend dienstverband toegekend aan die co-morbiditeit, welke min of meer gelijk met de PTSS manifest is geworden. Deze regel gaat uiteraard niet op als overtuigende argumenten aanwezig zijn om aan te nemen dat duidelijk andere factoren een overwegende rol hebben gespeeld bij het ontstaan van deze co-morbiditeit. Aan co-morbiditeit welke pas later in het beloop van de T1 PTSS ontstaat wordt in principe geen dienstverband toegekend. Bij T2 PTSS geldt dat voor co-morbiditeit, direct of later ontstaand, dienstverband wordt aangenomen. Ook hiervoor geldt uiteraard de uitzondering van bovenstaande voorwaarde.
4.4.
Hiermee lijkt er te worden gesuggereerd dat voor co-morbiditeit dient te worden beoordeeld of oorzakelijk dienstverband van artikel 2, derde lid, onder b van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV) kan worden aangenomen. Echter staat er in het PTSS-protocol ook dat voor co-morbiditeit bij T1 PTSS getoetst wordt of er sprake is van verergerend dienstverband. Hoewel dit onduidelijk is opgeschreven, lijkt uit de voorbeelden die zijn opgenomen in paragraaf 6.2.2. van het PTSS-protocol te volgen dat alleen bij T2 PTSS wordt getoetst of er sprake is van oorzakelijk dienstverband.
4.5.
Wat betreft de causaliteit bij T1 PTSS en T2 PTSS is het volgende opgenomen in het PTSS-protocol:

De volgende causaliteit regels worden daarom gehanteerd: Bij T1 PTSS moet worden uitgegaan van een verergerend dienstverband. Alleen gemotiveerd kan hiervan worden afgeweken. Voor de T2 PTSS geldt het omgekeerde: oorzakelijk dienstverband wordt aangenomen, tenzij goede argumenten aanwezig zijn om uit te gaan van een verergerend dienstverband.
4.6.
De rechtbank concludeert hieruit dat voor de vaststelling van causaliteit tussen de co-morbiditeit en de dienst moet worden uitgegaan van hetzelfde dienstverband als dat is aangenomen voor de PTSS.
4.7.
Echter, met ingang van 1 maart 2019 hanteert de staatssecretaris een beleid dat inhoudt dat bij de beoordeling van het dienstverband van PTSS het onderscheid tussen T1- en T2-trauma wordt losgelaten. Dit betekent volgens een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat bij het ontbreken van dan wel geringe invloed van andere buiten de dienst gelegen oorzaken (dat wil zeggen minder dan ‘in belangrijke mate’) op het ontstaan van de psychotraumatische aandoening, voor beide typen traumata een oorzakelijk dienstverband wordt aangenomen. Dat neemt volgens de CRvB niet weg dat in het geval de etiologische factoren overeenkomen met de wettelijke criteria voor verergerend dienstverband, ongeacht de aard van het psychotrauma, een verergerend dienstverband dient te worden overwogen. [2]
4.8.
Nu nog steeds zowel oorzakelijk als verergerend dienstverband kunnen worden aangenomen voor PTSS, dient voor de vaststelling van causaliteit tussen de co-morbiditeit en de dienst nog steeds uit te worden gegaan van hetzelfde dienstverband als dat is aangenomen voor de PTSS.
4.9.
In deze zaak is verergerend dienstverband aangenomen voor de PTSS van eiser. Er dient dus te worden beoordeeld of ook verergerend dienstverband kan worden toegekend aan de stoornis in het alcoholgebruik.
4.10.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe verergerend dienstverband moet worden beoordeeld. Verergerend dienstverband is neergelegd in artikel 2, derde lid, onder c van het Besluit AO/IV en de toets is volgens vaste rechtspraak van de CRvB [3] of de militaire dienst een duidelijk aanwezige factor is (geweest) bij het ontstaan, tot uiting komen of verergeren van, in dit geval, de alcoholstoornis van eiser.
4.11
In de uitspraak van de CRvB van 1987 [4] is al het volgende overwogen:

Aangaande de vraag of de psychische ziekten of gebreken van gedaagde in zodanig verergerend verband met de uitoefening van de militaire dienst staan, overweegt de Raad het volgende. Eiser pleegt op dit stuk een maatstaf te hanteren, bij welke verergerend verband aanwezig wordt geacht indien de ziekten of gebreken zijn ontstaan, tot uiting gekomen of verergerd onder overwegende invloed (gekwantificeerd met: voor tenminste 50%) van de uitoefening van de militaire dienst. Eiser ziet voor het aanleggen van deze maatstaf steun gelegen in jurisprudentie van de Raad. De Raad is in zijn huidige samenstelling evenwel van oordeel dat die maatstaf inhoudelijk te ver afstaat van hetgeen de gever van de Wet bij de regeling van het verergerend verband voor ogen heeft gestaan. Uitgaande van de Memorie van Toelichting bij het Ontwerp-Pensioenwet voor de landmacht (Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1919-1920 - 494, nr. 3, pp. 2 tot en met 4) wordt aan het voorschrift van artikel 2, eerste lid ten tweede onder c, van de Wet het meest recht gedaan, wanneer verergerend verband wordt aanvaard reeds indien de uitoefening van de militaire dienst een duidelijk aanwezige factor blijkt te zijn (geweest) bij het ontstaan, tot uiting komen of verergeren van de in een concreet geval spelende ziekten of gebreken."
4.9.
Gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie is specifiek de vraag aan de orde of de dienst een duidelijk aanwezige factor is geweest bij het ontstaan, tot uiting komen of verergeren van de stoornis in alcoholgebruik van eiser. Psychiater [naam 2] is ten aanzien van de stoornis in het alcoholgebruik en de etiologische relatie tot de ervaringen tijdens de uitzending tot de volgende afweging gekomen:

In algemene zin moet uitgegaan worden van een multi-causale etiologie. Van belang is te noemen dat op basis van de anamnestische informatie de stoornis in alcoholgebruik vanaf eind 2020 lijkt te zijn ontstaan in toenemende mate. Er is dus sprake van een lange tijd tussen de ervaringen tijdens uitzending en het debuut van deze co-morbide stoornis. Wel gaat de toename van alcohol gebruik samen met toename van klachten welke toegeschreven kunnen worden aan de PTSS. Echter andere factoren, zoals relatieproblemen (genoemd in de informatie van de behandelaar), de persoonlijkheidskenmerken en vanaf 2022 ook verlies van werk spelen ook een rol. Voorgaande wegende schat ik in dat de ervaringen tijdens uitzending wel een etiologische factor zijn in het ontstaan van de stoornis in alcoholgebruik, maar dat voor onderbouwing van een duidelijke factor m.i. niet voldoende argumenten zijn.”
Verzekeringsarts [naam 1] heeft zich op basis van deze afweging op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan het toetsingscriterium voor dienstverband.
4.10.
Daarmee lijkt het alsof de verzekeringsarts, en daarmee de staatssecretaris, een juiste uitleg heeft gegeven aan het begrip ‘verergerend dienstverband’. Echter is dit niet het geval. Eiser stelt onder meer terecht dat die vraag op basis van het wettelijk kader onvolledig is (nu alleen is gefocust op het ontstaan van de stoornis en niet het tot uiting komen of verergeren daarvan) en dat hier ook in de vraagstelling aan de psychiater aan wordt voorbijgegaan, maar dat terzijde.
4.11.
Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat twee van de drie factoren (relatieproblemen en verlies van werk in 2022) die [naam 2] noemt juist ook in relatie staan tot de PTSS en dat de derde factor (persoonlijkheidskenmerken) zelfstandig niet kan leiden tot een stoornis in alcoholgebruik. Daarbij vraagt eiser zich af hoe een gebeurtenis in de toekomst kan hebben bijgedragen aan het ontwikkelen van een stoornis twee jaar eerder. Volgens eiser is dat onmogelijk zodat het verlies geen invloed kan hebben op het ontstaan van de stoornis in alcoholgebruik. In de bezwaarprocedure heeft bezwaarverzekeringsarts [naam 3] psychiater [naam 2] gevraagd een reactie te geven op de bezwaargronden. In zijn reactie van 17 april 2024 heeft [naam 2] de vraag van [naam 3] als volgt weergegeven:
“(..) Graag (..) inhoudelijke reactie omtrent de genoemde bezwaargronden welke door u worden benoemd als zijnde andere factoren die een rol spelen bij het alcoholgebruik maar volgens betrokkene en zijn advocaat juist het gevolg zijn van de PTSS (..).”
[naam 2] heeft die vraag als volgt beantwoord:

Bij de beoordeling van de causaliteit voor de stoornis in alcoholgebruik heb ik gekeken naar argumenten om de oorzaak van deze stoornis voor meer dan 50% toe te kunnen kennen aan de traumatische gebeurtenissen. Er zou dan mi. sprake moeten zijn van een duidelijke factor die eea met elkaar op een causale manier verbindt. Zoals ik beschrijf in mijn rapport is mijn inschatting dat ik een dergelijke situatie op basis van de gegevens niet kan onderbouwen. Er zijn kort gezegd te veel andere factoren die ook een rol kunnen spelen, zie mijn rapport. Ten aanzien van de punten uit het bezwaar die u noemt in uw brief kan ik het volgende zeggen:
- In het bezwaar stelt betrokkene dat de relatieproblemen veroorzaakt worden door de klachten en beperkingen ten gevolge van de PTSS. Op basis van mijn onderzoek kan ik geen uitspraak doen over de oorzaak van de relatieproblematiek omdat dit niet het focus was van dit onderzoek. Het is daarbij overigens niet onaannemelijk dat de klachten van betrokkene hier wel een rol zouden kunnen spelen, maar dan naast andere factoren.
- De door mij genoemde persoonlijkheidskenmerken zijn 1 van de argumenten om te spreken van verschillende factoren die een etiologische rol kunnen spelen voor de stoornis in gebruik van alcohol, niet de enige, zoals de opmerking in bezwaar lijkt te suggereren.
- Of het verlies van werk volledig het gevolg is van de klachten en beperkingen ten gevolge van de PTSS is voor mij als psychiater niet te beoordelen. Onder het kopje beperkingen in mijn rapport heb ik aangegeven op welke domeinen ik aanwijzingen heb gevonden voor beperkingen.”
[naam 3] heeft zich in haar brief van 16 mei 2024 op het standpunt gesteld dat de aanvullende rapportage van [naam 2] op adequate wijze tot stand is gekomen conform de huidige medische inzichten. Zij conformeert zich aan de conclusie in de rapportage. De conclusie is dat er ten aanzien van de stoornis in alcoholgebruik naast het lange interval te veel andere factoren een rol spelen en er hierdoor niet gesproken kan worden van een duidelijke mate. Volgens haar blijkt uit de rapportages van [naam 2] dat er in voldoende mate inhoudelijk is ingegaan op de punten van bezwaar.
4.12.
[naam 3] heeft echter niet onderkend dat, zoals de gemachtigden van eiser hebben aangevoerd, [naam 2] de voorwaarden voor het kunnen aannemen van oorzakelijk en verergerend dienstverband door elkaar heen gebruikt. [naam 2] spreekt over “voor meer dan 50%” en de oorzaak (oorzakelijk dienstverband) en tegelijkertijd over een “duidelijke factor” (verergerend dienstverband). De staatssecretaris is dan ook bij de beoordeling van de mate van invaliditeit van eiser uitgegaan van een verkeerde maatstaf en een onjuist toetsingskader.
4.13.
De rechtbank stelt op basis van de psychiatrische expertise van [naam 2] vast dat de stoornis in het alcoholgebruik eind 2020 lijkt te zijn ontstaan. De toename van het gebruik van alcohol gaat volgens de psychiater samen met de toename van klachten die zijn toe te schrijven aan de PTSS. De (bezwaar)verzekeringsarts had dan ook de vraag moeten beantwoorden of aannemelijk is dat de dienst een duidelijk aanwezige factor is geweest bij het ontstaan of tot uiting komen van de stoornis in het alcoholgebruik van eiser in plaats van de vraag of aannemelijk is dat de stoornis in alcoholgebruik van eiser in overwegende mate (in de zin van meer dan 50%) is ontstaan of tot uiting is gekomen door de dienst. Hierdoor is sprake van een motiveringsgebrek [5] . Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd voor zover daarbij eisers bezwaar tegen het besluit van
14 december 2023 ongegrond is verklaard.
4.14.
Los van het voorgaande overweegt de rechtbank verder dat zij, anders dan de bezwaarverzekeringsarts, van oordeel is dat eisers betoog, dat de drie factoren die volgens [naam 2] ook een rol spelen bij het ontstaan van de stoornis in alcoholgebruik juist onderdeel zijn van de PTSS, onvoldoende is geadresseerd. Eiser stelt dat [naam 2] heeft geconcludeerd dat er een etiologische relatie is tot de uitzendervaringen. Daar waar [naam 2] geen uitspraak kan doen over de oorzaak van de relatieproblematiek en hij als psychiater niet kan beoordelen of het verlies van werk in 2022 het gevolg is van de klachten en beperkingen ten gevolge van de PTSS, lag het op de weg van de bezwaarverzekeringsarts hier nadere vragen over te stellen aan eiser en/of (nader) te motiveren waarom deze factoren naast de ervaringen tijdens de uitzending toch ook een rol spelen bij het ontstaan van de stoornis in alcoholgebruik en ervoor zorgen dat de dienst geen duidelijk aanwezige factor is bij het ontstaan of tot uiting komen van de stoornis in het alcoholgebruik. De bezwaarverzekeringsarts kon niet volstaan met de enkele overweging dat in voldoende mate inhoudelijk is ingegaan op de bezwaargronden.
4.16.
In beroep stelt eiser zich eveneens op het standpunt dat twee factoren (relatieproblemen en verlies van werk in 2022) in relatie staan tot de PTSS (waarvoor dienstverband is erkend) en dat de derde overgebleven factor (persoonlijkheidskenmerken) zelfstandig niet kan leiden tot een stoornis in alcoholgebruik. Hierdoor kan volgens eiser niet anders dan geconcludeerd worden dat er sprake is van een verergerend dienstverband. Eiser heeft dit standpunt uitvoerig onderbouwd. De staatssecretaris heeft de nadere gronden van het beroep niet voor een commentaar voorgelegd aan de bezwaarverzekeringsarts.
4.17.
De staatssecretaris zal opnieuw moeten beslissen op het bezwaar van eiser tegen de weigering verergerend dienstverband te aanvaarden voor de stoornis in alcoholgebruik. De rechtbank geeft de staatssecretaris in ieder geval ook mee dat zij eisers betoog dat het verlies van werk in 2022 niet kan hebben bijgedragen aan het ontstaan van de stoornis alcohol aannemelijk vindt. De psychiater heeft immers vastgesteld dat de stoornis in alcoholgebruik in 2020 is ontstaan, terwijl eiser zijn werk vanaf 2022 niet meer heeft kunnen uitvoeren.
4.18.
De rechtbank benadrukt bovendien dat, volgens het PTTS Protocol, de militair in voorkomende gevallen het voordeel van de twijfel dient te krijgen en dat de PTSS in meer dan 75% van de gevallen gepaard gaat met co-morbiditeit.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Dit omdat hiervoor nader onderzoek door de staatssecretaris nodig is. Ook draagt de rechtbank niet aan de staatssecretaris op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. De staatssecretaris zal binnen 8 weken na de datum van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiser moeten beslissen met inachtneming van wat de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de staatssecretaris het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan € 1.814,-.
5.3.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte reiskosten met de auto voor het bijwonen van de zitting. Het gaat om een bedrag van € 72,80. Op grond van artikel 1, onder c, van het Bpb komen reiskosten voor vergoeding in aanmerking. Op grond van het Bpb wordt voor de reiskosten echter een bedrag toegekend dat gelijk is aan de reiskosten per openbaar vervoer, tweede klasse, tenzij het niet mogelijk is om de rechtbank met openbaar vervoer te bereiken. Eiser heeft niet bij zijn verzoek om vergoeding van de proceskosten gesteld dat het voor hem niet mogelijk dan wel bezwaarlijk is om van het openbaar vervoer gebruik te maken. De rechtbank stelt de te vergoeden reiskosten van eiser daarom vast op € 56,20. De totale proceskosten komen daarmee op € 1.870,20.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 28 augustus 2024 voor zover daarbij eisers bezwaar tegen het besluit van 14 december 2023 ongegrond is verklaard;
- draagt de staatssecretaris op om binnen 8 weken na de datum van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.870,20 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T.H. Janssen, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Staatscourant 2009, 1166.
2.Uitspraak van de CRvB van 1 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:765.
3.Zie de uitspraak van 29 april 1987, ECLI:NL:CRVB:1987:AK2965 en de uitspraak van 13 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3825.
4.Uitspraak van 29 april 1987, ECLI:NL:CRVB:1987:AK2965.
5.Artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht