ECLI:NL:RBDHA:2025:2072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
NL24.16359
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen op basis van inburgeringsvereiste

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. De minister heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit van 30 oktober 2023, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing is bij besluit van 3 april 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek op zitting meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen, maar deze termijn niet gehaald.

Eiser had eerder op 22 september 2022 een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 EVRM voor verblijf bij zijn zoon. Deze aanvraag werd afgewezen, en het bezwaar daartegen werd ongegrond verklaard. Eiser heeft ook een aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen ingediend, maar deze werd eveneens afgewezen. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoet aan het inburgeringsvereiste, aangezien hij geen inburgeringsdiploma heeft overgelegd en niet kan aantonen dat hij vrijstelling heeft gekregen. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de aanvraag heeft afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor de EU-verblijfsvergunning.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister op goede gronden de aanvraag voor de EU-verblijfsvergunning heeft afgewezen. Eiser krijgt geen gelijk en ontvangt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16359
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigden: mr. J.M. Walther en mr. T.W.N. Stijns),
en
de Minister van Asiel en Migratie1, de minister
(gemachtigde: mr. R.E. Thijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
2. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 30 oktober 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 april 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. De minister heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van eiser, K. Lazar als tolk en de gemachtigde van de minister.
5. Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht uiterlijk zes weken later uitspraak te doen.

Procesverloop

6. Eiser heeft op 22 september 2022 een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 EVRM voor verblijf bij zijn zoon [A] . Deze aanvraag is bij (primair) besluit van 8 maart 2023 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 21 maart 2024 is dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij deze rechtbank.2
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2 Zaaknummer NL24.16334.
Dit beroep is zowel mondeling ter zitting als via een bericht in het digitale dossier ingetrokken, omdat de minister het bestreden besluit heeft ingetrokken en bij besluit van 27 november 2024 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 EVRM aan eiser heeft verleend.
7. Naast de aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM, heeft eiser op 31 maart 2023 een aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen gedaan. Bij deze aanvraag is ook beoordeeld of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. De aanvraag voor een EU- verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is met het primaire besluit van 30 oktober 2023 afgewezen. Hierin is tevens bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Eiser heeft tegen voormeld primair besluit bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij de beslissing op bezwaar van 3 april 2024 ongegrond verklaard. Eiser heeft daarop beroep ingesteld3 en tevens verzocht om een voorlopige voorziening.4 Dit laatste verzoek heeft eiser mondeling ter zitting en via het digitale dossier ingetrokken omdat er geen sprake meer is van een dreigende uitzetting.
8. Gelet op het hiervoor geschetste procesverloop dient de rechtbank alleen nog te beslissen op het beroep met zaaknummer NL24.16359. De rechtbank zal hierna overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van dit beroep.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
9. Het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een EU- verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd is ongegrond verklaard. Een eerder verblijfsrecht van eiser (op grond van het arrest
Chavez-Vilchez5) is van rechtswege, per 18 maart 2021, geëindigd. Dit betekent dat er geen sprake was van een niet-tijdelijk verblijfsrecht direct voorafgaand aan de aanvraag een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Eiser heeft die aanvraag pas op 31 maart 2023 gedaan. Hierdoor voldoet eiser niet aan de voorwaarden voor toekenning van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
10. Eiser voldoet ook niet aan het inburgeringsvereiste. Eiser heeft geen inburgeringsdiploma overgelegd. Ook is niet aangetoond dat eiser vrijstelling of ontheffing heeft hiervan. Eiser heeft een certificaat van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht en een verklaring van [opleiding] uit 2005 overgelegd, maar deze documenten kunnen niet als inburgeringsdiploma worden aangemerkt. Daarnaast blijkt uit de door eiser overgelegde documenten dat voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie geen 85% maar 45% is behaald. Dit resultaat is onvoldoende om vrijgesteld te worden van het inburgeringsvereiste. Voor zover eiser stelt om medische redenen te moeten worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste, geldt dat een dergelijke aanvraag moet worden ingediend bij en moet worden beoordeeld door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en niet door de Immigratie- en Naturalisatiedienst
3 Zaaknummer NL24.16359.
4 Zaaknummer NL24.16361.
5 ECLI:EU:C:2017:354.
(IND). Het had op de weg van eiser gelegen om al gedurende de bezwaarprocedure bij DUO om vrijstelling te vragen of alsnog inburgeringstoets af te leggen. Niet is gebleken dat eiser van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt.
11. Tot slot is er in het geval van eiser geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden6 af te wijken van de beleidsregels en de aanvraag toch in te willigen. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd en dergelijke bijzondere omstandigheden zijn de minister niet bekend.
Inhoudelijke beoordeling
12. De rechtbank beoordeelt de vraag of de minister de aanvraag van eiser voor een EU- verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen mocht afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
13. De rechtbank stelt voorop dat tijdens de zitting is gebleken dat de minister alleen nog het inburgeringsvereiste aan eiser tegenwerpt. Dit betekent dat de rechtbank in haar beoordeling alleen zal ingaan op de gronden en argumenten die eiser ten aanzien van het inburgeringsvereiste naar voren heeft gebracht.
14. Eiser voert in beroep aan dat hij er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat hij was ingeburgerd, omdat hij al in 2005 een inburgeringscertificaat van de gemeente Utrecht heeft ontvangen. Pas bij het bestreden besluit is eiser tot de ontdekking gekomen dat hij volgens de minister niet aan het inburgeringsvereiste voldoet. Eiser verkeert nu in een onoverzichtelijke en onzekere situatie. Daarnaast kampt eiser momenteel met diverse gezondheidsklachten die aantoonbaar een belemmering vormen om aan alle inburgeringseisen te voldoen.
15. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit terecht heeft opgemerkt dat een aanvraag om vrijstelling van het inburgeringsvereiste op medische gronden ingediend moet worden bij en beoordeeld moet worden door DUO7 en niet door de IND. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor de beoordeling van deze vrijstelling op medische gronden. De minister heeft zich in dit verband ook terecht op het standpunt gesteld dat de IND enkel vrijstelling van het inburgeringsvereiste toekent op grond van een objectief criterium, zoals bijvoorbeeld het bereiken van de AOW-leeftijd. Vaststaat dat eiser de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt en niet in aanmerking komt voor een vrijstelling op grond van een objectief criterium. Voorts heeft de minister terecht vastgesteld dat niet is gebleken dat eiser (alsnog) de inburgeringstoets heeft afgelegd.
16. Daarnaast is niet weersproken dat eiser geen inburgeringsdiploma heeft overgelegd. Ook is niet gebleken dat eiser vrijstelling of ontheffing van het inburgeringsvereiste heeft. Eiser heeft een certificaat van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht van 23 juni 2005 overgelegd en een verklaring van het [opleiding] van 10 maart 2005, waaruit blijkt dat hij de profieltoets NT2 hebt afgelegd. Eiser diende daarbij een score van 85% voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie te behalen. Uit de overgelegde documenten blijkt echter dat eiser voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie
6 artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7 Regeling inburgering 2021, bijlage 1 (Protocol medische deskundigenverklaring).
geen score van 85% maar van 45% heeft behaald. Terecht heeft de minister gesteld dat deze score onvoldoende is om vrijgesteld te worden van het inburgeringsvereiste en dat eiser er niet (gerechtvaardigd) op mocht vertrouwen dat hij als ingeburgerd wordt beschouwd. De minister concludeert daarom terecht, gelet op de overgelegde documenten en gelet op het ontbreken van een vrijstelling, dat eiser niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister op goede gronden de aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen heeft afgewezen. Eiser krijgt geen gelijk en krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 februari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.