In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. De minister heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit van 30 oktober 2023, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing is bij besluit van 3 april 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek op zitting meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen, maar deze termijn niet gehaald.
Eiser had eerder op 22 september 2022 een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 EVRM voor verblijf bij zijn zoon. Deze aanvraag werd afgewezen, en het bezwaar daartegen werd ongegrond verklaard. Eiser heeft ook een aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen ingediend, maar deze werd eveneens afgewezen. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoet aan het inburgeringsvereiste, aangezien hij geen inburgeringsdiploma heeft overgelegd en niet kan aantonen dat hij vrijstelling heeft gekregen. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de aanvraag heeft afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor de EU-verblijfsvergunning.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister op goede gronden de aanvraag voor de EU-verblijfsvergunning heeft afgewezen. Eiser krijgt geen gelijk en ontvangt geen vergoeding van zijn proceskosten.