ECLI:NL:RBDHA:2025:2078

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
24/3794 en 24/3818 en 24/3830 en 24/3950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de tegemoetkoming in het kader van de kindregeling voor gedupeerden van de toeslagenaffaire

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2025, worden de beroepen van vier eisers, kinderen van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag, beoordeeld. De eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de tegemoetkoming die zij hebben ontvangen in het kader van de kindregeling, vastgesteld door de Dienst Toeslagen. De rechtbank behandelt de beroepen naar aanleiding van de primaire besluiten van 21 en 23 november 2023, waarin een eenmalige tegemoetkoming van € 4.000 of € 6.000 is toegekend. De eisers zijn van mening dat deze bedragen niet voldoende zijn om de schade die zij hebben geleden door de toeslagenaffaire te dekken en beroepen zich op de hardheidsclausule van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank oordeelt dat de tegemoetkoming in overeenstemming is met de wet en dat er geen ruimte is voor afwijkingen van de vastgestelde bedragen. De rechtbank wijst erop dat de kindregeling is ontworpen om een generieke tegemoetkoming te bieden aan kinderen, ongeacht de specifieke schade die zij hebben geleden. De rechtbank concludeert dat de verzoeken van eisers om een hogere tegemoetkoming en immateriële schadevergoeding worden afgewezen, en dat de beroepen ongegrond zijn. De rechtbank benadrukt dat de gedupeerden zich voor verdere schadevergoeding moeten wenden tot de Commissie Werkelijke Schade (CWS).

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/3794, SGR 24/3818, SGR 24/3830 en SGR 24/3950

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaken tussen

[eiser 1], uit [woonplaats], eiser

[eiser 2], uit [woonplaats], eiser
[eiser 3], uit [woonplaats], eiser
[eiser 4],uit [woonplaats], eiser, samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

de Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de hoogte van de tegemoetkoming die zij als kind van een gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag hebben ontvangen.
1.1
Verweerder heeft met de primaire besluiten van 21 november 2023 en
23 november 2023 aan eisers een tegemoetkoming toegekend in het kader van de kindregeling. Met de bestreden besluiten van 28 maart 2024 is verweerder bij die besluiten gebleven.
1.2
De rechtbank heeft de beroepen op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan deze zaken over?
2. Eisers zijn de kinderen van een gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire. In dat kader heeft verweerder in de primaire besluiten ambtshalve bepaald dat eisers op basis van de kindregeling in aanmerking komen voor een eenmalige tegemoetkoming van € 4.000 dan wel € 6.000. Dit zijn de bedragen die volgen uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
Wat vinden eisers in beroep?
3. Eisers vinden de tegemoetkoming te laag. Zij voeren aan dat de tegemoetkoming de schade die zij hebben geleden als gevolg van de toeslagenaffaire niet dekt. Eisers doen een beroep op de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht, die volgens eisers de mogelijkheid biedt om af te wijken van de in artikel 2.12 van de Wht vastgestelde bedragen. Eisers eisen daarnaast een immateriële schadevergoeding. Verder wijzen zij erop dat de bezwaarfase met de hoorzitting inhoudsloos is geworden, omdat verweerder op het standpunt staat dat niet kan worden afgeweken van de bedragen van de tegemoetkoming. Eisers verzoeken verder om overlegging van hun persoonlijke dossiers en die van hun ouder.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt dat de kindregeling recht geeft op een eenmalige forfaitaire tegemoetkoming. De hoogte van de tegemoetkoming is bepaald in artikel 2.12, van de Wht en verweerder heeft geen ruimte om daarvan af te wijken. Voor zover eisers schade hebben geleden als gevolg van de toeslagenaffaire, dient de ouder van eisers zich te wenden tot de Commissie Werkelijke Schade (CWS) voor compensatie. Die compensatie is namelijk bedoeld voor het hele gezin en de CWS kan bij het bepalen van de aanvullende werkelijke immateriële schadevergoeding rekening houden met de door eisers geleden schade.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De kindregeling is tot stand gekomen op basis van een gedegen proces van dialoog, reflectie en analyse met kinderen en jongeren. [1] De kinderen en jongeren hebben in hun advies aan het kabinet aangegeven dat voor hen zowel erkenning van het leed als maatwerk nodig zijn, maar het belangrijk te vinden om de aanpak van deze vergoedingen zo simpel mogelijk te houden. Erkenning vindt onder andere plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Gezien de grootte van de groepen is volledig maatwerk op dit punt niet uitvoerbaar binnen een afzienbare termijn. Om die reden is een generieke regeling, de kindregeling, ontworpen. In lijn met het voorstel van de kinderen en jongeren is de hoogte van de financiële tegemoetkoming bepaald met leeftijdscategorieën, omdat de financiële behoeften van kinderen en jongeren per levensfase verschillen. [2] Uitgangspunt van de kindregeling is de situatie van kinderen op dit moment. Er is daarom gekozen voor een vaste financiële tegemoetkoming, ongeacht de duur van het geleden leed en de omvang van de financiële benadeling van de ouders. Alle kinderen en jongeren die in hetzelfde leeftijdscohort vallen krijgen dus een even grote tegemoetkoming. [3] De kinderen en jongeren hebben verder aangegeven dat er naast een financiële tegemoetkoming behoefte is aan langjarige ondersteuning op het terrein van ontwikkelkansen, traumaverwerking, schulden en huisvesting. Om deze reden is de kindregeling geflankeerd door breed ondersteunend beleid voor de kinderen en jongeren. [4]
6. Op grond van artikel 2.10 van de Wht komt een kind van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag in aanmerking voor een tegemoetkoming in de zin van artikel 2.12 van de Wht. In artikel 2.12 van de Wht staat de hoogte van het uit te keren bedrag. De leeftijd van eisers op 1 juli 2023 is bepalend voor de hoogte van de tegemoetkoming. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de tegemoetkoming van eisers in overeenstemming met artikel 2.12, eerste lid, van de Wht vastgesteld.
7. Artikel 2.12 van de Wht is dwingend geformuleerd en de tekst van de bepaling laat geen ruimte om in bijzondere gevallen een uitzondering te maken. De Wht is bovendien een wet in formele zin. In de memorie van toelichting [5] (MvT) bij de Wht is toegelicht dat het kabinet met de kindregeling kinderen een steun in de rug wil geven voor een nieuwe start. De wetgever heeft in de MvT uitdrukkelijk overwogen dat de kindregeling niet bedoeld is om schade van de kinderen te compenseren, maar als een tegemoetkoming. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om een vaste tegemoetkoming aan kinderen te geven ongeacht het leed dat is geleden. Nu de wetgever met de situatie van eisers voor ogen een uitdrukkelijke keuze heeft gemaakt om bij de kindregeling de door de kinderen geleden schade niet te betrekken, is voor een afwijking van deze wettelijke bepaling, zoals door eisers wordt voorgestaan, geen plaats [6] . De verwijzing van eisers naar een brief van de Kinderombudsman en de Nationale ombudsman van 26 januari 2023 en de reactie daarop van de Staatssecretaris van Financiën van 8 maart 2023, de omstandigheid dat het College van de Rechten voor de Mens het handelen van verweerder als discriminatoir heeft aangemerkt en het feit dat een civiele rechter heeft geoordeeld dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld, leiden niet tot een ander oordeel. Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of toepassing van artikel 2.12 van de Wht in dit geval zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel of enig ander rechtsbeginsel dat die toepassing achterwege zou moeten blijven.
8. De verwijzing van eisers naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam [7] en de rechtbank Noord-Nederland [8] , slaagt niet. Deze twee uitspraken zijn immers niet vergelijkbaar met de situatie van eisers, omdat die uitspraken gaan over het overnemen van schulden en niet gaan over de tegemoetkoming in het kader van de kindregeling.
9. Het beroep van eisers op de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht, slaagt evenmin. In artikel 9.1, eerste lid, van de Wht is opgesomd van welke artikelen kan worden afgeweken, maar in dat artikel wordt artikel 2.12 van de Wht uitdrukkelijk niet genoemd. Verweerder kan dus niet op grond van de hardheidsclausule afwijken van de genoemde bedragen in artikel 2.12 van de Wht. Dit betekent dat ook de hardheidsclausule geen mogelijkheid biedt om een hogere tegemoetkoming toe te kennen.
10. De rechtbank overweegt verder dat de compensatie die de gedupeerde ouder ontvangt bedoeld is ter compensatie voor het hele gezin. Als de aan de ouder verstrekte compensatie niet dekkend is voor de werkelijk geleden schade van het gezin, kan de gedupeerde ouder namens het gezin een aanvraag indienen bij de CWS en daar de daadwerkelijk geleden schade van eisers vorderen. Kinderen kunnen echter niet zelfstandig een verzoek doen bij verweerder voor vergoeding van de door hen geleden schade. Zij kunnen wel bij de gemeente terecht voor hulpverlening. Uit artikel 2.21 van de Wht volgt immers dat kinderen brede ondersteuning kunnen krijgen van de gemeente op de leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg.
11. Eisers hebben verder nog aangevoerd dat er geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden in de bezwaarfase. De rechtbank overweegt dat eisers reeds de maximale tegemoetkoming hebben ontvangen. De hoogte van de tegemoetkoming staat vast en verweerder kan daar niet vanaf wijken. Dit betekent dat het instellen van bezwaar in zoverre niet tot een voor eisers gunstiger resultaat had kunnen leiden. Verweerder heeft eisers wel de gelegenheid geboden om te worden gehoord en in de bestreden besluiten is gemotiveerd ingegaan op de bezwaargronden. Van vooringenomenheid aan de zijde van verweerder is niet gebleken.
12. Met betrekking tot het verzoek van eisers aan de rechtbank om nader beleid te bepalen en de leemte in de wetgeving op te vullen omdat de Wht en het beleid van verweerder geen rekening hebben gehouden met discriminatie, overweegt de rechtbank dat zij dat niet kan. De rechtbank moet het besluit toetsen dat verweerder heeft genomen en doet dat door dit besluit te toetsen aan de relevante wet- en regelgeving. De rechter kan daarbij niet op de stoel van het bestuursorgaan of de wetgever gaan zitten.
13. Eisers voeren tot slot nog aan dat verweerder hun persoonlijke dossiers en die van de ouder had moeten overleggen. De rechtbank overweegt dat het in deze zaken gaat om een ambtshalve toekenning van een forfaitaire tegemoetkoming, omdat eisers de kinderen zijn van een gedupeerde ouder. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken door verweerder overgelegd. De persoonlijke dossiers van eisers of hun ouder vallen daar niet onder.
14. Eisers hebben ook verzocht om een immateriële schadevergoeding. Voor zover eisers daarmee verzoeken om een schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), oordeelt de rechtbank als volgt.
14.1
De rechtbank stelt vast dat op 1 juli 2013 de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Wns) in werking is getreden. Op grond van artikel V, eerste lid, aanhef en onder, van de Wns is titel 8.4 van de Awb niet van toepassing op schade veroorzaakt door besluiten of andere handeling van verweerder of van andere bestuursorganen voor zover genomen of verricht in het kader van de aan verweerder opgedragen taken. Dit betekent dat op een tot de bestuursrechter gericht verzoek om verweerder tot schadevergoeding te veroordelen, titel 8.4 van de Awb, en daarmee artikel 8:88 van de Awb niet van toepassing zijn, maar het recht zoals dat gold voor
1 juli 2013. [9] Het oude recht geeft de bestuursrechter geen bevoegdheid om een rechtspersoon te veroordelen tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt door een besluit waartegen het beroep – zoals in dit geval – niet gegrond is verklaard. Ook biedt het oude recht de bestuursrechter niet de bevoegdheid om een rechtspersoon te veroordelen tot vergoeding van schade door een of meer andere besluiten dan het besluit waartegen – in de procedure waarin het verzoek om schadevergoeding is ingediend – beroep is gesteld. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek om schadevergoeding zal afwijzen.

Conclusie en gevolgen

15. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten. De verzoeken om schadevergoeding worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
18 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Aanbevelingen; Aanpak Kindregeling «Leven op de rit» vanuit gedupeerde kinderen en jongeren (bijlage bij Kamerstukken II 2020/21, 31 066, nr. 854), p. 7.
2.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 25.
3.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 30.
4.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 26.
5.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 31.