In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis. Eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Reemst, had beroep ingesteld omdat verweerder, de minister van Asiel en Migratie, niet binnen de wettelijke termijn op zijn aanvraag had beslist. Op 29 november 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser wenste dat de rechtbank verweerder zou veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat verweerder inmiddels op de aanvraag heeft beslist en eiser geen belang meer heeft bij een oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft eiser vrijstelling verleend van de verplichting om griffierecht te betalen, omdat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldeed. De rechtbank heeft ook overwogen dat, hoewel het beroep niet-ontvankelijk is, eiser recht heeft op vergoeding van de proceskosten, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. Verweerder heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, rekening houdend met de wegingsfactor van 0,5, aangezien de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 februari 2025.