ECLI:NL:RBDHA:2025:20853

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
09-091063-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Medeplegen van ontploffingen en brandstichting met levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 oktober 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie. De verdachte, geboren in 2007, is schuldig bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van ontploffingen en brandstichting op twee verschillende locaties, met levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De feiten vonden plaats op 22, 24 en 25 oktober 2024, waarbij een advocatenkantoor en een woning doelwit waren. De verdachte is vrijgesproken van een derde ontploffing wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank legt een jeugddetentie op van 300 dagen, waarvan 198 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 150 uren. De vorderingen van benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelt dat er geen rechtstreekse schade was voor beveiligingsmaatregelen en dat de gederfde inkomsten onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waaronder advocaten die zich bedreigd voelden door de aanslagen. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden, wat de rechtbank zwaar weegt in de strafoplegging. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht en begeleiding door jeugdreclassering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-091063-25
Datum uitspraak: 16 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
Geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats] ,
BRP adres: [adres 1] [postcode] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 3 juli 2025 (pro forma) en 2 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. J. Roosma en de raadsvrouw van de verdachte is mr. W. van der Voet te Rotterdam. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle vijf de feiten bewezenverklaard kunnen worden, met uitzondering van het onder 4 ten laste gelegde te duchten levensgevaar.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van de feiten 1 tot en met 4 bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Op specifieke (bewijs)verweren wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan. De raadsvrouw heeft zich wat betreft feit 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Feiten 1, 2 en 3
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.4
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt aan de hand van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen het volgende vast. Op 22, 24 en 25 oktober 2024 vindt een drietal incidenten plaats in Den Haag. Op 22 oktober vindt een ontploffing plaats bij een advocatenkantoor aan de [adres 2] , op 24 oktober wordt een steen door een ruit gegooid op de [adres 3] en op 25 oktober vindt een ontploffing plaats aan de [adres 4] . De politie vermoedt dat [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte) betrokkenheid heeft bij alle drie die incidenten, omdat hij op 21 oktober 2024 via de advocaat van zijn ex-partner (welke advocaat kantoorhoudt op het voornoemde adres van het advocatenkantoor)) heeft gehoord dat hij zijn kinderen niet mag zien. Op de adressen aan de [straatnaam 1] en [straatnaam 2] wonen de moeder en de vader van zijn ex-partner.
Op de telefoon van de medeverdachte worden filmpjes aangetroffen van de ontploffing aan de [straatnaam 3] en het incident aan de [straatnaam 1] . Die filmpjes zijn verstuurd via Snapchat, in een gesprek tussen twee accounts met de namen [accountnaam 1] (dat wordt toegeschreven aan de medeverdachte) en [accountnaam 2] (waarover de verdachte zelf verklaart dat het zijn account was). De video van de ontploffing op de [straatnaam 3] is gemaakt om 21:54 uur en minder dan een minuut daarna verzonden vanaf het account van de verdachte via Snapchat naar het account van de medeverdachte. De video van het incident op de [straatnaam 1] is bericht nummer 862 in het Snapchatgesprek tussen de verdachte en zijn medeverdachte. Dit betekent dat zij daarvoor al 861 berichten hebben gewisseld.
De telefoon van de verdachte is ook onderzocht. Uit de locatiegegevens van die telefoon blijkt dat die zich op 24 oktober 2024 om 23:27 uur, ten tijde van het incident aan de [straatnaam 1] , bevond op de [straatnaam 1] ter hoogte van perceel 33. Op 25 oktober 2025 om 22:21 uur, ten tijde van het incident aan de [straatnaam 2] , bevond de telefoon van de verdachte zich ter hoogte van [huisnummer 1] van de [straatnaam 2] . Daarnaast is op de telefoon van de verdachte een fragment van de video van de ontploffing op de [straatnaam 3] aangetroffen en is een afbeelding gevonden van de gevel van de woning aan de [straatnaam 2] . Met de telefoon van de verdachte is verder een schermafbeelding gemaakt van een nieuwsartikel over het incident aan de [straatnaam 2] . Ook bleek dat met de telefoon van de verdachte op 24 oktober 2024 om 23:18 uur een Google Maps routebegeleiding is gestart naar het adres [adres 3] . Op de telefoon van de verdachte zijn tot slot verschillende zoekopdrachten teruggevonden die betrekking lijken te hebben op de hierboven omschreven incidenten. Zo is er met de telefoon van de verdachte gezocht op ‘ [adres 2] ’, ‘ [straatnaam 2] den haag’, ‘celstraf voorbereiding van een explosief’, ‘as.iemand.belt uit de gevangenis wat zie je dan’ en ‘advocaten bureau denhaag explosie’.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de verdachte op 27 november 2025 is gebeld door de medeverdachte [medeverdachte] nadat deze was aangehouden en in de PI verbleef. Uit de inhoud van genoemd telefoongesprek blijkt dat de verdachte en de medeverdachte elkaar kennen. Ook blijkt uit een telefoongesprek van deze medeverdachte met zijn broer op 31 januari 2025 - de dag nadat de medeverdachte in zijn verhoor was geconfronteerd met de op zijn telefoon aangetroffen filmpjes van de incidenten op de [straatnaam 3] en de [straatnaam 1] - dat de medeverdachte tegen zijn broer heeft gezegd dat die tegen “ [verdachte] ” (de rechtbank begrijpt: de verdachte) moest zeggen dat hij wil dat de verdachte al zijn oude telefoons weggooit.
Daderschap en medeplegen
De rechtbank trekt uit al deze vastgestelde feiten de conclusie dat het niet anders kan dan dat de verdachte steeds één van de personen is geweest die bij de uitvoering van de drie incidenten aanwezig was. De telefoon van de verdachte, waarvan hij zelf aangeeft dat hij die niet uitleent, was ten tijde van feit 2 en 3 op de pleegplaats aanwezig. Daarnaast is de video van feit 1 binnen een minuut na het plegen daarvan verstuurd vanaf het Snapchataccount van de verdachte, waar volgens hem niemand anders toegang toe heeft. Dat de telefoon van de verdachte voorafgaand aan en tijdens feit 1 voor dataregistratie gebruik heeft gemaakt van een zendmast die niet in de buurt staat van de [straatnaam 3] , zoals door de verdediging naar voren is gebracht, sluit niet uit dat de verdachte ten tijde van de ontploffing op de pleegplaats aanwezig was. De politie schrijft daarover namelijk op dat er gezien de lange duur van de dataregistratie geen locatiegegevens bekend zijn geworden van het telefoonnummer van verdachte op het moment van het plegen van dit feit.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank verder vast dat de verdachte steeds samen met een ander bij de uitvoering van de drie incidenten aanwezig was en dat een andere medeverdachte als opdrachtgever lijkt te hebben gefungeerd. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat sprake is van een direct verband tussen de drie incidenten. De feiten zijn gepleegd bij de advocaat van de ex-partner van de medeverdachte, bij de moeder van zijn ex-partner en bij de vader van zijn ex-partner. Aanleiding lijkt te zijn dat de medeverdachte van zijn ex-partner hun kinderen niet mocht zien.
Aan de verdachte is medeplegen van de eerste drie feiten ten laste gelegd. De rechtbank moet daarvoor vaststellen dat de verdachte voldoende nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander en dat zijn rol daarbij van voldoende gewicht is geweest.
De exacte rol die de verdachte heeft gespeeld bij de twee ontploffingen en de vernieling van de ruit is op basis van het dossier niet precies duidelijk geworden. Uit het dossier blijkt wel dat de verdachte via Snapchat uitgebreid contact heeft gehad met de medeverdachte (de vermoedelijke opdrachtgever), dat hij de video’s van feit 1 en 2 naar deze medeverdachte heeft verstuurd en een Snapchatgesprek met deze medeverdachte heeft gevoerd waarin een grote hoeveelheid berichten is gewisseld. Gelet op de hoeveelheid berichten die al waren gewisseld tussen deze medeverdachte en de verdachte ten tijde van de ontploffing bij de [straatnaam 3] op 22 oktober 2024 (het verstuurde filmpje is bericht 538) en de vernieling op de [straatnaam 1] op 24 oktober 2024 (bericht 862) kan het volgens de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte eveneens een rol heeft gehad bij de organisatie en de voorbereiding van deze feiten en gelet hierop ook op dezelfde wijze bij de organisatie en voorbereiding van het derde feit betrokken is geweest. Daarmee staat vast dat zijn rol niet beperkt is gebleven tot het enkel aanwezig zijn op de pleegplaatsen ten tijde van de feiten. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de rol van verdachte dient te worden gekwalificeerd als die van medepleger. Met zijn hierboven geschetste handelingen heeft verdachte een wezenlijke en significante bijdrage geleverd aan de gezamenlijke uitvoering van de feiten 1, 2 en 3.
Levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel – Feit 1
Uit het forensische onderzoek op de [straatnaam 3] is gebleken dat de explosie daar waarschijnlijk is veroorzaakt door een Vuurwerk Brandstof Combinatie (VBC). De explosie heeft het middendeel uit de voordeur weggeblazen, ruiten verbroken en een grote steekvlam gecreëerd. Volgens een getuige die de ontploffing heeft gezien ontstond er een grote vuurbal van ongeveer drie meter hoog. Aan de beroeting op de gevel was achteraf te zien dat die steekvlam doorliep tot aan de balustrade van het balkon op de eerste etage. Aangever [aangever] zat ten tijde van de explosie te werken in zijn kantoor op de eerste etage aan de straatzijde en liep direct daarna naar zijn balkon. Hij zag daar veel rook en besefte dat er brand was. Ook de buurman zag direct na de ontploffing dat er brand ontstaan was.
De grote steekvlam die door de VBC gecreëerd was en het feit dat er vloeibare brandstof aanwezig was, maakt dat er een groot risico bestond op het ontstaan van brand, zoals ook is gebeurd voor het pand. Omdat de steekvlam reikte tot aan het balkon op de eerste etage, had ook daar brand kunnen ontstaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door het teweeg brengen van deze ontploffing niet alleen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. De kans dat er brand zou ontstaan in een pand waar mensen aanwezig waren, in het bijzonder een advocaat die op de eerste etage aan de voorzijde aan het werk was, was aanzienlijk.
Levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel – Feit 3
Uit het forensische onderzoek op de [straatnaam 2] komt naar voren dat er met een drinkflesje motorbenzine door de brievenbus van [huisnummer 1] naar binnen is gesprenkeld/gespoten, waarna iemand dit heeft laten ontbranden. Gelet op de aangetroffen resten die lijken op een Cobra 6, is er hier vermoedelijk ook gebruik gemaakt van een VBC. De rechtbank stelt vast dat er in ieder geval in de woning aan [adres 5] iemand aanwezig was. Ook is gebleken dat het glas van het bovenlicht van [huisnummer 2] verbroken was. De forensische opsporing stelt daarnaast dat personen aanwezig in de hal van de portiek of in de woning van [huisnummer 2] zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen door rondvliegende glasscherven als gevolg van de ontploffing. De rechtbank is daarom van oordeel dat door deze ontploffing teweeg te brengen in ieder geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
De rechtbank kan niet vaststellen of er bij deze explosie en brandstichting ook levensgevaar te duchten was. Uit de aangifte van de bewoner van [huisnummer 1] blijkt dat hij niet thuis was op het moment van de ontploffing en de rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat er iemand anders in de woning aanwezig was. Uit het dossier blijkt niet dat de bewoner van [huisnummer 2] ook levensgevaar liep door de explosie en de daardoor ontstane brand. Hoewel de ontploffing en de daardoor ontstane gevolgen ook voor de bewoner van [huisnummer 2] beangstigend zijn geweest, zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van het te duchten levensgevaar.
Feit 4
3.5
Vrijspraak [adres 6]
Uit het dossier blijkt dat er op 21 januari 2025 rond 20.45/21.00 uur een ontploffing teweeg is gebracht bij een woning aan de [straatnaam 4] . De bewoonster van die woning zat op de bank televisie te kijken toen zij een harde knal hoorde en daarna een gat in haar voordeur zag. Een getuige hoorde dezelfde knal en zag een jongen in het midden van de weg staan die leek te filmen met zijn mobiele telefoon. Deze jongen liep met een andere jongen (met helm) weg van de woning.
Op de telefoon van de verdachte is een foto aangetroffen waarop een jongen met een helm op staat bij de voordeur van [adres 6] . Ook is op die telefoon een video aangetroffen waarop te zien is dat vermoedelijk dezelfde persoon een explosief op de voordeur plaatst, waarna dit explosief afgaat. Deze video is gemaakt op 21 januari 2025 om 20:56 uur en uit de locatiegegevens van die telefoon blijkt dat die telefoon zich op het tijdstip dat de bewoonster en getuige de knal hoorden, bevond in de omgeving van de [adres 6] in Den Haag.
De verdachte verklaart dat hij in Delft was ten tijde van deze ontploffing en dat hij de video
doorgestuurd heeft gekregen van ‘ [naam 1] ’. Uit de OV-chipkaart gegevens aangeleverd door de verdediging blijkt alleen dat er met de OV-chipkaart van de verdachte om 19:57 uur is ingecheckt op [station] en dat er om 21:56 uur is ingecheckt op de [straatnaam 5] in Delft. Waar er is uitgecheckt blijkt niet uit die gegevens. De rechtbank merkt op dat deze gegevens dan ook niet uitsluiten dat de verdachte in de tussentijd naar de [straatnaam 4] in Den Haag gereisd zou kunnen zijn, nog daargelaten dat de rechtbank op basis van die gegevens ook niet kan vaststellen dat de verdachte degene is geweest die op dat moment gebruik maakte van die OV-chipkaart.
Omdat de verdachte heeft verklaard dat hij zijn telefoon niet uitleent, kan het op basis van bovenstaande informatie niet anders zijn dan dat de verdachte zelf aanwezig was op de [straatnaam 4] ten tijde van de explosie en dat hij degene is geweest die de explosie heeft gefilmd.
Voor het bewijzen van het medeplegen van het teweeg brengen van een ontploffing is, zoals hierboven al is benoemd, noodzakelijk dat de verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met een ander en daarbij een wezenlijke en significante bijdrage heeft geleverd. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat dat de verdachte iets anders heeft gedaan dan het filmen van deze explosie. Het uitsluitend filmen van een door een ander teweeggebrachte ontploffing is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van een wezenlijke en significante bijdrage daaraan. Daarmee kan die handeling niet worden gekwalificeerd als medeplegen. Nu het dossier verder geen aanknopingspunten biedt waaruit blijkt dat de verdachte naast het filmen ook een rol heeft gehad tijdens de organisatie en voorbereiding van dit feit en het incident ook geen verband lijkt te houden met de hierboven bewezenverklaarde explosies, kan de rechtbank niet anders dan de verdachte vrijspreken van dit feit, nu medeplichtigheid bij het teweeg brengen van een ontploffing niet ten laste is gelegd.
Feit 5
3.6
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor feit 5 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024342734, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West (doorgenummerd pagina 1 t/m 587).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 2 oktober 2025.
2. Het proces-verbaal (Team Forensische Opsporing, Wapens, Munitie en Explosieven), opgemaakt op 25 maart 2025 (p. 337-340).
3. Het proces-verbaal van bevindingen (Afdeling Specialistische Ondersteuning, Team Forensische Opsporing, Wapens, Munitie en Explosieven), opgemaakt op 15 april 2025 (p. 533).
3.7
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 22 oktober 2024 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht
bijeen pand, gevestigd aan de [adres 2] , door een brandbare stof en een stuk (professioneel) vuurwerk tot ontbranding te brengen, ten gevolge waarvan een ontploffing en brand is ontstaan en daarvan:
- gemeen gevaar voor het voornoemde pand en één pand in de omgeving, en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een aanwezige in het voornoemde pand, te duchten was;
2
hij op 24 oktober 2024 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning, gelegen aan de [adres 3] , die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde heeft vernield, door een baksteen door de ruit van die woning te gooien;
3
hij op 25 oktober 2024 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht
bijeen pand, gevestigd aan de [adres 4] ,
door een brandbare stof en een stuk (professioneel) vuurwerk tot ontbranding te brengen, ten gevolge waarvan een ontploffing en brand is ontstaan en daarvan
- gemeen gevaar voor het voornoemde pand en één pand in de
omgeving, en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een aldaar aanwezige in een pand in de omgeving, te duchten was;
5
hij op 25 maart 2025 te 's-Gravenhage
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een omgebouwde alarmrevolver, van het merk Bruni, type BBM Olympic 38, kaliber .22 LR zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 8 maanden voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals zij zijn geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd en verzoekt om de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen op het moment van de einduitspraak.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte geen langere jeugddetentie opgelegd zou moeten krijgen dan de tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het gaat om een atypische verdachte die veel motivatie toont om zijn leven te beteren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft twee keer samen met een ander een combinatie van vuurwerk en brandstof tot ontploffing gebracht, de eerste keer bij een advocatenkantoor en de tweede keer bij een woning. Beide keren is mede door het handelen van de verdachte grote schade ontstaan, zowel aan de panden waar de ontploffingen hebben plaatsgevonden, als bij de mensen die daar woonden en werkten. Aan de [straatnaam 3] , waar meerdere advocaten gevestigd waren, was één advocaat nog tot laat in de avond aan het werk toen hij schrok van een harde knal. Deze advocaat heeft in zijn slachtofferverklaring pakkend verwoord dat hij bang was levend te verbranden en hoe die angst nog steeds impact op hem heeft in zijn dagelijks functioneren. Zijn collega-advocaat, tegen wie het feit gericht leek te zijn, is ook diep geraakt door deze ontploffing. Zij voelt zich persoonlijk geïntimideerd en was enige tijd minder goed in staat om haar beroep uit te oefenen. De advocaten hebben mede vanwege deze gebeurtenissen inmiddels een nieuw kantoor in de buurt van een politiebureau in gebruik genomen. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij een ontploffing heeft veroorzaakt bij een advocatenkantoor en daarmee geen respect heeft getoond voor de belangrijke rol die advocaten vervullen in de rechtsstaat. De andere ontploffing heeft plaatsgevonden bij een woning in een portiekflat waar ook andere mensen woonden. De verdachte heeft niet alleen de personen waarvoor de explosie was bedoeld geraakt, maar door de plaats van de explosie en de brand ook de omwonenden in gevaar gebracht. Het plegen van aanslagen met explosieven komt steeds vaker voor en leidt vooral omdat duidelijk is dat bij de minste of geringste aanleiding al direct naar dit middel lijkt te worden gegrepen, tot sterke gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De verdachte heeft daarnaast samen met een ander een baksteen door de ruit gegooid bij een andere woning. In die woning waren op dat moment mensen aanwezig, waaronder ook twee kinderen. De verdachte heeft ook met deze daad mensen bang gemaakt. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij zich door de medeverdachte heeft laten inzetten om dit soort feiten te plegen.
De verdachte had tot slot bij zijn aanhouding een doorgeladen vuurwapen in zijn rugzak. De rechtbank vindt dit ernstig, omdat het bij je dragen van een vuurwapen er ook toe kan leiden dat dat wapen wordt gebruikt. De rechtbank vindt het in dit geval specifiek ernstig dat de verdachte met het wapen in zijn rugzak onderweg was naar school toen hij werd aangehouden.
De rechtbank weegt tot slot in het nadeel van de verdachte mee dat hij voor geen van deze feiten, uitgezonderd het bezit van een werkend vuurwapen, enige verantwoordelijkheid heeft willen nemen door zijn eigen aandeel daarin te erkennen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 juli 2025. Hieruit blijkt niet dat de verdachte eerder is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van 29 september 2025 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige M. van der Bom op de zitting is gegeven. Daaruit komt het volgende naar voren. De verdachte komt uit een betrokken gezin, volgt een opleiding en werkt daar nog naast. Hij heeft tijdens de voorlopige hechtenis nare ervaringen gehad in de JJI en heeft daarna de kans aangegrepen om zich positief verder te ontwikkelen. De Raad vindt het van belang dat de verdachte openheid geeft over zijn gebruik van sociale media. Ook zou het wenselijk zijn als de verdachte deze delicten bespreekt, zodat er meer inzicht kan komen in zijn beweegredenen en zo de kans op herhaling beter kan worden ingeschat. De Raad adviseert om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast adviseert de Raad om een voorwaardelijke werkstraf op te leggen met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. De Raad adviseert (1) een meldplicht bij de jeugdreclassering, (2) eventueel een contactverbod met de aangevers, (3) een locatieverbod voor de pleegplaatsen van feiten, (4) begeleiding door een coach, (5) dat de verdachte zich beschikbaar houdt voor delictbespreking en (6) dat de verdachte inzicht geeft in zijn gebruik van sociale media als daarom gevraagd wordt.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Het jeugdstrafrecht heeft een pedagogisch karakter. Dat betekent dat het voornaamste doel is om te zorgen dat de jeugdige die een strafbaar feit pleegt, geholpen wordt om zich op zo’n manier te ontwikkelen dat hij niet nog meer strafbare feiten pleegt. Dit is – naast dat het in het belang is van de jeugdige – ook in het belang van de maatschappij waarin de jonge verdachte uiteindelijk altijd weer terecht zal komen.
Vanwege de ernst van de feiten die de verdachte heeft gepleegd, vindt de rechtbank dat daar in ieder geval een onvoorwaardelijke jeugddetentie tegenover moet staan gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het is van groot belang dat de verdachte de positieve weg die hij inmiddels is ingeslagen, door stage te lopen en te werken, kan vervolgen. De rechtbank vindt het in dit geval passend om daarnaast een forse voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De verdachte heeft zijn tijd in de jeugdgevangenis als zwaar ervaren en de rechtbank gaat er van uit dat dit hem ervan zal weerhouden om nogmaals strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal hiernaast ook een forse werkstraf opleggen, zodat de verdachte ook nu nog de gevolgen ervaart van zijn handelen. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke jeugddetentie bijzondere voorwaarden verbinden zoals die door de Raad zijn geadviseerd, met daarbij de opmerking dat bij het locatieverbod het nieuwe adres van het advocatenkantoor dat voorheen gevestigd was aan de [straatnaam 3] zal worden opgenomen.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, namelijk het teweeg brengen van ontploffingen/brandstichting. Gelet op de ernst van de feiten en het rapport van de Raad, waaruit naar voren komt dat de verdachte geen openheid geeft over zijn rol bij het bewezenverklaarde, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van dit wetboek uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. Dit betekent dat de verdachte zich direct aan de voorwaarden moet houden, ook als er iemand in hoger beroep gaat.
De rechtbank ziet geen reden om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, omdat de verdachte geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie opgelegd zal krijgen dan hij al heeft uitgezeten.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[aangever] , bijgestaan door mr. M.G.P. Glas, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 48.171,17 te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 38.171,17 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit de posten: een beveiligingscamera (€ 183,47), gederfde inkomsten; ongeveer 2 weken geen inkomsten (€ 10.117,70) en nader gederfde inkomsten tot heden (€ 27.875,-). Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. De benadeelde partij verzoekt om de vordering hoofdelijk toe te wijzen.
[benadeelde 1] , bijgestaan door mr. M.G.P. Glas, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 43.828,94 te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 33.828,94 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit de posten: een deurbel (€ 14,04), raamfolie (€ 25,65), gederfde inkomsten; ruim 2 weken geen inkomsten (€ 5.914,25) en nader gederfde inkomsten tot heden (€ 27.875,-). Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. De benadeelde partij verzoekt om de vordering hoofdelijk toe te wijzen.
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 3.375,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 875,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van [aangever] en [benadeelde 1] in aanmerking komen voor gehele, hoofdelijke toewijzing. De officier van justitie stelt vast dat de vordering van [benadeelde 2] niet op elk punt is onderbouwd en concludeert tot gedeeltelijke, hoofdelijke toewijzing van die vordering. De officier van justitie vordert dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen met betrekking tot alle drie de vorderingen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
[aangever] en [benadeelde 1]
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat [aangever] en [benadeelde 1] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen, omdat die pas de dag voor de zitting zijn ingediend en pas op de ochtend van de zitting aan de raadsvrouw zijn verstrekt. Dit is in strijd met het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de posten van de vorderingen van [aangever] en [benadeelde 1] die zien op gederfde inkomsten onvoldoende onderbouwd zijn. Het is duidelijk dat het gepleegde feit impact heeft gehad op het vermogen van de beide raadslieden om te werken, maar het is onduidelijk hoe de genoemde bedragen tot stand zijn gekomen. Zo wordt er met een uurtarief gerekend, terwijl de raadslieden in de sociale advocatuur en voornamelijk op basis van toevoegingen werken. Wat betreft de immateriële schade is de verdediging van mening dat de schadevergoeding bij personen die niet in het pand aanwezig waren ten tijde van een ontploffing (zoals mevrouw [benadeelde 1] ), doorgaans rond de € 2.500,- liggen. Bij personen die wel in het pand aanwezig zijn gaat het om een bedrag dat rond de € 5.000.- ligt. De verdediging vraagt daarom om de immateriële schadevergoeding te matigen.
[benadeelde 2]
De verdediging stelt zich ook op het standpunt dat [benadeelde 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat de verdediging vrijspraak bepleit. Subsidiair vraagt de raadsvrouw om de immateriële schadevergoeding te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid vorderingen [aangever] en [benadeelde 1]
De rechtbank kan vorderingen niet-ontvankelijk verklaren als zij een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Het is daarbij (onder andere) van belang of alle partijen in voldoende mate in gelegenheid zijn geweest om standpunten in te nemen over de vorderingen en of de verdediging zich voldoende heeft kunnen voorbereiden om verweer te kunnen voeren. De rechtbank moet terughoudend omgaan met deze mogelijkheid om vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. De wetgever heeft namelijk de bedoeling gehad om voor slachtoffers van strafbare feiten een eenvoudige en laagdrempelige procedure te creëren om hun schade te laten vergoeden.
In dit geval is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vorderingen van [aangever] en [benadeelde 1] geen onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De vorderingen zijn dan wel relatief laat ingediend, maar ze zijn ook beknopt en komen voor een belangrijk deel met elkaar overeen. De vorderingen zijn redelijk eenvoudig opgebouwd, ook al worden er hoge bedragen aan schadevergoeding gevorderd. De verdediging heeft ter zitting tijd gehad om vragen te stellen over de vorderingen en heeft ook inhoudelijke standpunten ingenomen over de vorderingen. De rechtbank ziet daarom geen reden om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, alleen omdat die vorderingen relatief laat zijn ingediend.
[aangever] en [benadeelde 1] – Materiële schade
De vordering van [aangever] , voor zover die ziet op de post ‘beveiligingscamera’ is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Dit geldt ook voor de vordering van [benadeelde 1] , voor zover die ziet op de post ‘raamfolie’. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het aanschaffen van de beveiligingscamera of raamfolie in een rechtstreeks verband staat tot het bewezenverklaarde feit. In het algemeen geldt dat kosten voor beveiliging in verband met toekomstige gebeurtenissen niet kunnen worden aangemerkt als materiële schade die het gevolg is van een eerdere gebeurtenis. Het is begrijpelijk dat de benadeelde partijen een camera en raamfolie wilden kopen om zich veilig te voelen en voor eventueel in de toekomst te plegen feiten, maar dit kan de rechtbank niet aanmerken als rechtstreekse schade in de zin van artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
De vordering van [benadeelde 1] , voor zover die ziet op de post ‘deurbel’, is namens de verdachte niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier kan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van €14,04.
De vorderingen van [aangever] en [benadeelde 1] , voor zover die zien op de posten ‘gederfde inkomsten ruim/ongeveer 2 weken’ en ‘nader gederfde inkomsten tot heden’ zijn door de raadsvrouw betwist en door de benadeelde partijen onvoldoende nader onderbouwd. Het is de rechtbank duidelijk dat de benadeelde partijen als gevolg van het feit minder hebben kunnen werken, maar de gevorderde bedragen zijn grotendeels op schatting gebaseerd. De benadeelde partij heeft onvoldoende naar voren gebracht dat er daadwerkelijk tweeënhalve week niet is gewerkt en dat er daarna (gemiddeld) een half uur per dag minder is gewerkt. Met name is niet vast komen te staan dat het uurtarief waarmee wordt gerekend, overeenkomt met wat de benadeelde partij daadwerkelijk per uur zou hebben verdiend, gelet op het feit dat de benadeelde partij als zelfstandige en grotendeels op basis van toevoegingen werkt. Het is niet duidelijk welke werkzaamheden de benadeelde partij minder heeft verricht en welke inkomsten daarmee zijn misgelopen. De benadeelde partijen de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen als het gaat om deze posten.
[aangever] en [benadeelde 1] – Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. De aanslag heeft plaatsgevonden bij het kantoor van de benadeelde partijen terwijl één van hen, [aangever] , daar nog aan het werk was. Hij werd geconfronteerd met een aanslag waarvan later bleek dat deze niet voor hem bedoeld was. De aanslag bleek gericht op [benadeelde 1] , een vakgenoot en vriendin van [aangever] , vanwege een cliënt die zij bijstond. Deze aanslag was voor zowel [aangever] als [benadeelde 1] zeer bedreigend, helemaal gelet op hun publieke taak als advocaten. De rechtbank stelt dan ook vast dat zij beiden op andere wijze in hun persoon zijn aangetast. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het toekennen van immateriële schadevergoeding onderscheid te maken tussen de twee advocaten, omdat één van hen niet op het kantoor aanwezig was op het moment dat de explosie plaatsvond. De aanslag was, zoals eerder al genoemd, gericht tegen op [benadeelde 1] en was dus minstens even intimiderend voor haar, ook al was zij op het bewuste moment niet aanwezig.
Gelet op wat door en namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank aan immateriële schade een bedrag van € 5.000,- toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Omdat de verdachte het feit waarvoor schadevergoeding zal worden toegekend samen met (een) mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag € 5.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever] en een bedrag van € 5.000,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 1] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
[benadeelde 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
(beslaglijst) onder 1 genummerde voorwerp (de muts) zal worden teruggegeven aan de verdachte, dat het onder 2 genummerde voorwerp (de telefoon) verbeurd zal worden verklaard en dat het onder 3 genummerde voorwerp (de revolver) zal worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat ook de telefoon teruggegeven moet worden aan de verdachte, omdat er geen direct verband is tussen de telefoon en de strafbare feiten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Inbeslaggenomen voorwerpen.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp (de muts).
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp (de telefoon), verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn begaan. De telefoon is immers gebruikt om filmpjes van de gepleegde feiten aan de medeverdachte te sturen. Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 3 genummerde voorwerp (de revolver) onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen is gegrond op de artikelen:
  • 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 26 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.7 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
feit 1:
medeplegen van het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2:
medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 3:
medeplegen van het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
300 DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (102 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie,
198 DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Jeugdbescherming west te Den Haag op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1961;
- [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] 1994;
- [naam 4] , geboren op [geboortedatum 4] 194;
- [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum 5] 1973;
- [naam 5] , geboren op [geboortedatum 6] 1951;
- [naam 6] , geboren op [geboortedatum 7] 1996;
- [aangever] , geboren op [geboortedatum 8] 1971;
- [naam 7] , geboren op [geboortedatum 9] 1968;
zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
3. zich niet bevindt binnen straal van 50 meter van de [adres 7] , de [adres 3] en de [adres 4] , alle in Den Haag, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
4
.gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding door een coach, en zich houdt aan de afspraken die daarbij worden gemaakt;
5. zich beschikbaar houdt voor delictbespreking met de jeugdreclassering;
6. inzicht geeft in zijn gebruik van sociale media op momenten dat de jeugdreclasseerder of de coach daar naar vraagt.
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte daarnaast tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
150 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
75 DAGEN;
de vorderingen van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[aangever]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk hoofdelijk toe tot een bedrag van € 5.000,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 oktober 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
[benadeelde 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk hoofdelijk toe tot een bedrag van € 5.014,04 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, een bedrag van € 5.014,04 , bestaande uit € 14,04 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 oktober 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 5.014,04, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
[benadeelde 2]
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding;
de inbeslaggenomen goederen
gelast de teruggave aan de veroordeelde van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
1 STK Muts (Omschrijving: DH2R024090_855046, Zwart);
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp, te weten:
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: DH2R024090_850097,
Zwart, merk: Apple);
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 3 genummerde voorwerp, te weten:
1 STK Revolver (Omschrijving: Bbm Olympic);
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.B. Haverhoek, kinderrechter, voorzitter,
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter,
en mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L.T Verlinde en M. Wouters, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 oktober 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 22 oktober 2024 te 's-Gravenhage, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht
aan/tegen een pand, gevestigd aan de [adres 2] , door een brandbare stof en/of een stuk (professioneel) vuurwerk/vuurwerkbom/brandbom aan te steken en/of tot ontbranding te brengen, in elk geval met open vuur in aanraking te brengen, ten gevolge waarvan een ontploffing en/of brand is ontstaan en/of voorgenoemd pand geheel of gedeeltelijk is ontploft en/of verbrand, en daarvan
- gemeen gevaar voor het voornoemde pand en/of meerdere althans één pand(en) in de
omgeving, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) bewoner(s) en/of aldaar
aanwezige(n) van/in het voornoemde pand en/of (een) pand(en) in de omgeving, in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen en/of in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,
te duchten was;
2
hij op of omstreeks 24 oktober 2024 te ’s-Gravenhage, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning, gelegen aan de [adres 3] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door een baksteen door de ruit van die woning te gooien;
3
hij op of omstreeks 25 oktober 2024 te 's-Gravenhage, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht,
aan/tegen een pand, gevestigd aan de [adres 4] ,
door een brandbare stof en/of een stuk (professioneel) vuurwerk/vuurwerkbom/brandbom aan te steken en/of tot ontbranding te brengen, in elk geval met open vuur in aanraking te brengen, ten gevolge waarvan een ontploffing en/of brand is ontstaan en/of voorgenoemd pand geheel of gedeeltelijk is ontploft en/of verbrand, en daarvan
- gemeen gevaar voor het voornoemde pand en/of meerdere althans één pand(en) in de
omgeving, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) bewoner(s) en/of aldaar
aanwezige(n) van/in het voornoemde pand en/of (een) pand(en) in de omgeving, in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen en/of in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
4
hij op of omstreeks 21 januari 2025 te 's-Gravenhage, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht,
aan/tegen een pand, gevestigd aan de [adres 6] ,
door een brandbare stof en/of een stuk (professioneel) vuurwerk/vuurwerkbom/brandbom aan te
steken en/of tot ontbranding te brengen, in elk geval met open vuur in aanraking te brengen,
ten gevolge waarvan een ontploffing en/of brand is ontstaan en/of voorgenoemd pand geheel of
gedeeltelijk is ontploft en/of verbrand, en daarvan
- gemeen gevaar voor het voornoemde pand en/of meerdere althans één pand(en) in de
omgeving, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) bewoner(s) en/of aldaar
aanwezige(n) van/in het voornoemde pand en/of (een) pand(en) in de omgeving, in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen en/of in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
een ander of anderen,
te duchten was;
5
hij op of omstreeks 25 maart 2025 te 's-Gravenhage
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een omgebouwde alarmrevolver, van het merk Bruni, type BBM Olympic 38, kaliber .22 LR
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad;