ECLI:NL:RBDHA:2025:2089

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
NL24.49866
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.A. Bouter - Rijksen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Nigeriaanse eiser op basis van ongeloofwaardigheid van asielmotieven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser die zijn asielaanvraag had ingediend op basis van zijn homoseksuele geaardheid en politieke activiteiten voor de PDP. De rechtbank oordeelde dat de asielmotieven van de eiser ongeloofwaardig waren. De eiser had verschillende geboortedata opgegeven en zijn verklaringen over zijn seksuele geaardheid en politieke activiteiten waren inconsistent en niet onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij in Nigeria gevaar liep vanwege zijn seksuele geaardheid of politieke activiteiten. De rechtbank verwierp het beroep van de eiser en verklaarde de asielaanvraag als kennelijk ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun verklaringen met bewijs te onderbouwen en dat inconsistenties in verklaringen de geloofwaardigheid van de asielaanvraag kunnen ondermijnen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49866

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft op 13 december 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 29 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A.M. Nakamya als tolk en de gemachtigde van verweerder.

(Totstandkoming van) het bestreden besluit

Inleiding
1. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij heeft verschillende geboortedata opgegeven bij de Italiaanse autoriteiten, de vreemdelingenpolitie en verweerder. Tijdens de zitting bij de rechtbank stelt eiser te zijn geboren op 6 januari 1988 . Verweerder gaat in het bestreden besluit ervan uit dat eiser is geboren op 15 juni 1988 . Eiser heeft meermalen asiel aangevraagd in Nederland. Hieraan heeft hij – samengevat – ten grondslag gelegd dat hij tijdens de seks met zijn vriend [persoon A] is betrapt en daarna werd geslagen. In tegenstelling tot [persoon A] had eiser het geluk dat een man die de mishandeling hoorde hem heeft geholpen en hem meenam naar zijn woning. Eiser kon vanwege zijn seksuele geaardheid niet meer binnen zijn gemeenschap blijven en is met hulp van deze man Nigeria ontvlucht. Daarnaast heeft eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij politieke werkzaamheden verrichtte voor [persoon B] . Eiser plakte posters voor de partij van [persoon B] , de PDP . Tijdens zijn activiteiten voor [persoon B] kwam de politie en werden er mensen gearresteerd. Eiser is toen van die situatie gevlucht. Eiser stelt dat hij wordt gezocht door de sekte van [persoon B] .
2. Eiser is na een Dublinprocedure opgenomen in de nationale procedure. Hij heeft vervolgens opnieuw asiel aangevraagd op 7 oktober 2020. Bij besluit van 29 november 2021 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Uit informatie van het COa is namelijk gebleken dat eiser op 28 oktober 2021 met onbekende bestemming is vertrokken. Hij heeft de beslissing op zijn aanvraag dus niet afgewacht. Bij uitspraak van 6 april 2022 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, AWB 21/7450, het beroep tegen het besluit van 29 november 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen gronden van beroep zijn ingediend.
3. Op 6 november 2024 heeft eiser de asielaanvraag ingediend die in deze uitspraak aan de orde is. Eiser is op 18 november 2024 (opnieuw) gehoord over zijn seksuele geaardheid en politieke activiteiten.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
- identiteit, nationaliteit en herkomst (motief 1);
- homoseksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen (motief 2);
- problemen als gevolg van politieke activiteiten (motief 3).
4.1.
Verweerder vindt het eerste motief deels geloofwaardig. Eiser verklaart echter wisselend over zijn identiteitsgegevens en zijn verklaringen vormen daarom geen samenhangend en aannemelijk geheel (artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)). Verder heeft eiser zich na zijn eerste asielprocedure jaren aan het toezicht van de Nederlandse autoriteiten onttrokken, waarover hij ook wisselend verklaart. Dit geeft volgens verweerder geen blijk van de noodzaak voor internationale bescherming en zorgt ervoor dat eiser niet in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd (artikel 31, zesde lid, onder e, van de Vw).
4.2.
Het tweede motief acht verweerder niet geloofwaardig. Het is niet gelukt om het nader gehoor van 17 september 2021 volledig af te ronden en eiser is voordat het volgende gesprek heeft plaats kunnen vinden met onbekende bestemming vertrokken. Verweerder stelt dat eiser, omdat hij op eigen gelegenheid is vertrokken voordat de procedure überhaupt was afgerond, geen oprechte inspanning heeft geleverd en dat rekent hij eiser aan (artikel 31, zesde lid, onder a, van de Vw). Bovendien verklaart eiser oppervlakkig, ongerijmd, wisselend en summier over zijn homoseksuele geaardheid en vormen zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel (artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw).
4.3.
Het derde motief acht verweerder ook niet geloofwaardig. Verweerder stelt dat eiser geen bevredigende verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van documenten met betrekking tot zijn politieke werkzaamheden en zijn stelling dat hij op een lijst met gezochte personen staat (artikel 31, zesde lid, onder b, van de Vw). Verder zijn de verklaringen van eiser over dit motief gebaseerd op enkel zijn aannames, verklaart hij vaag en summier over het politieonderzoek en is de verklaring dat hij zou worden gezocht als gevolg van politieke werkzaamheden ongerijmd met het moment van zijn vertrek. Zijn verklaringen vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel (artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw).
4.4.
Er doet zich daarom volgens verweerder geen grond voor vluchtelingschap of asiel voor (artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw). Verweerder heeft de opvolgende asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vw.

Beoordeling door de rechtbank (aan de hand van de beroepsgronden)

Geloofwaardigheidsbeoordeling / voordeel van de twijfel
5. Met zijn eerste beroepsgrond stelt eiser dat de geloofwaardigheidstoets van verweerder, voor wat betreft alle drie de motieven, in strijd is met Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn). Eiser betoogt dat het begrip ‘voordeel van de twijfel’ in Nederland te streng wordt uitgelegd. Uit de andere taalversies, de Engelse, Franse en Duitse versies, van artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn blijkt dat niet wordt tegengeworpen dat het relaas niet met documenten is onderbouwd. Eiser betoogt ook dat voor de uitleg van het begrip voordeel van de twijfel aansluiting dient te worden gezocht bij het UNHCR-Handboek (‘Handbook on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status’) en jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), bijvoorbeeld de uitspraak van 18 november 2014, M.A. tegen Zwitserland, zaaknummer 52589/13, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD005258913. De rechtbank vat deze beroepsgrond zo op dat eiser van mening is dat verweerder hem ten onrechte verwijt geen documenten te hebben overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Dit is echter een onjuiste interpretatie van het bestreden besluit, waardoor deze beroepsgrond niet slaagt. Ter toelichting op dit oordeel overweegt de rechtbank als volgt.
6. Uit de werkinstructie (WI) 2024/6 ‘Geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel)’ volgt dat als de vreemdeling – ongeacht de reden – een asielmotief niet of onvoldoende kan onderbouwen met objectieve bewijsstukken, verweerder de geloofwaardigheidstoets toepast om tot een oordeel te komen ten aanzien van de geloofwaardigheid. Op deze manier houdt verweerder ook rekening met de omstandigheid dat van een vreemdeling doorgaans niet verwacht kan worden dat hij zijn relaas volledig met bewijsmateriaal staaft. WI 2024/6 verwijst naar artikel 31, zesde lid, van de Vw (of artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn; de Nederlandse versies bevatten feitelijk dezelfde inhoud). Dit artikel biedt aanknopingspunten waarmee, bij gebrek aan dat bewijsmateriaal, in de geloofwaardigheidsbeoordeling rekening moet worden gehouden, aldus de WI.
In artikel 31, zesde lid, van de Vw, staat het volgende:
“6. Indien de vreemdeling zijn verklaringen of een deel van zijn verklaringen niet met documenten kan onderbouwen, worden deze verklaringen geloofwaardig geacht en wordt de vreemdeling het voordeel van de twijfel gegund, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de vreemdeling heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn aanvraag te staven;
b. alle relevante elementen waarover de vreemdeling beschikt, zijn overgelegd, en er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere relevante elementen;
c. de verklaringen van de vreemdeling zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn aanvraag;
d. de vreemdeling heeft zijn aanvraag zo spoedig mogelijk ingediend, tenzij hij goede redenen kan aanvoeren waarom hij dit heeft nagelaten; en
e. vast is komen te staan dat de vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.”
7. Daargelaten de precieze betekenis van “
shall not need confirmation” en “
het voordeel van de twijfel” en het eventuele verschil daartussen , heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat hij eerst beoordeelt of eiser objectieve documenten heeft die zijn asielmotieven ondersteunen. Als dergelijke documenten ontbreken, wordt vervolgens gekeken of de verklaringen van eiser zijn asielmotief alsnog geloofwaardig maken. In tegenstelling tot wat eiser stelt, wordt hem in beginsel dus niet tegengeworpen dat hij geen objectieve documenten heeft overgelegd. In plaats daarvan wordt aan de hand van de criteria in artikel 31, zesde lid, van de Vw beoordeeld of de verklaringen die hij niet met documenten kan onderbouwen, alsnog als geloofwaardig moeten worden beschouwd. Gezien de verwijzing van eiser naar het UNHCR-Handboek en het arrest van het EHRM in de zaak M.A. tegen Zwitserland, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder een te hoge bewijslast heeft gehanteerd door eiser, vanwege het ontbreken van ondersteunende bewijsstukken, niet het voordeel van de twijfel te gunnen. Dit blijkt hierna uit de inhoudelijke tegenwerpingen die verweerder heeft gemaakt in het kader van de geloofwaardigheidsbeoordeling.
Geloofwaardigheid identiteit
8. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte zijn identiteit ongeloofwaardig heeft geacht. Hij betoogt dat de tegenstrijdigheden in zijn verklaring hem niet mogen worden tegengeworpen, aangezien hij werd gehoord met een tolk Pidgin Engels (Nigeria) in plaats van in zijn eigen taal, Ika (Nigeria). Hij stelt ook dat verweerder ten onrechte het (late) moment van de opvolgende asielaanvraag tegenwerpt. Hierbij wijst eiser op de uitspraak van deze rechtbank van 27 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14407, waaruit volgt dat een later naar voren gebracht asielmotief in beginsel ongeloofwaardig wordt geacht als daar geen verschoonbare reden voor is gegeven, niet kan betekenen dat een asielmotief ongeloofwaardig wordt geacht zonder enige inhoudelijke beoordeling. Verder verwijst eiser naar het commentaar van de UNHCR, waarin wordt gesteld: “
A late submission should not increase the standard of proof for the asylum applicant.
9. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat eiser niet altijd in de taal Ika is gehoord, evenals zijn stelling dat hij (Pidgin) Engels niet begrijpt, hem niet kan baten. Nog daargelaten dat verweerder er terecht op wijst dat eiser zelf heeft aangegeven dat hij de tolk Pidgin Engels verstaat en geen problemen heeft om met behulp van deze tolk vragen te beantwoorden, heeft verweerder terecht gesteld dat eiser geboortedata heeft opgegeven die in meer of mindere mate van elkaar afwijken, waardoor eiser zelf onduidelijkheid heeft gecreëerd over zijn identiteit. Bij de intake door de vreemdelingenpolitie op 19 november 2019 is op basis van eisers verklaring (tolk Igbo/Ibo) als geboortedatum 15 juni 1988 geregistreerd. In het aanmeldgehoor (17 oktober 2020, tolk Pidgin Engels) verklaarde eiser echter geboren te zijn op 12 juni 1988. In het nader gehoor (rapport van 29 november 2021, tolk Ika) verklaarde eiser dat dit niet juist is en dat hij is geboren op 27 juni 1988. Bij de vreemdelingenpolitie (proces-verbaal van 6 november 2024, tolk Engels) verklaart eiser te zijn geboren op 6 januari 1998. Eiser kan, zoals zijn gemachtigde ook erkent (correcties en aanvullingen van 19 november 2024), op zijn minst niet duidelijk aangeven wat zijn geboortedatum is. Gelet op de uiteenlopende verklaringen heeft verweerder terecht gesteld dat eiser wisselend is over zijn identiteitsgegevens en dat zijn verklaringen daardoor geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Verweerder heeft de identiteit (zoals ter zitting is verduidelijkt: specifiek de geboortedatum) dan ook al om deze reden niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eiser ter zitting bij de rechtbank weer een afwijkende geboortedatum heeft genoemd en stellig heeft verklaard dat hij is geboren op 6 januari 1988 (tolk Engels). Nu verweerder heeft kunnen concluderen dat eisers identiteit niet geloofwaardig wordt geacht omdat niet is voldaan aan artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw, is het niet nodig om nog in te gaan op de tegenwerping van verweerder dat eiser in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd omdat hij zijn asielaanvraag pas heeft ingediend nadat hij tijdens een controle in de tram werd aangehouden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Geloofwaardigheid homoseksuele geaardheid
10. Eiser stelt dat verweerder zijn homoseksuele geaardheid ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hij betoogt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. Eiser benadrukt dat hij een laag opleidingsniveau heeft, slecht Engels spreekt en een beperkte woordenschat en begripsniveau heeft. Daarnaast verwijst hij naar de Handreiking ‘hoe om te gaan in de asielketen met asielzoekers met een licht verstandelijke beperking’. Verder voert eiser aan dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn leeftijd op het moment van de ontdekking van zijn homoseksuele geaardheid en met zijn culturele achtergrond. Daarnaast stelt eiser dat zijn verklaringen duidelijk en gedetailleerder zijn dan verweerder suggereert. Eiser betoogt dat verweerder zijn specifiekere verklaringen, bijvoorbeeld over zijn zelfacceptatie en zijn liefdesrelaties met [persoon A] en [persoon C] , zoals opgenomen in de correcties en aanvullingen en in zijn zienswijze, ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Tot slot vindt hij dat hij geen uitputtende lijst van LHBTI-organisaties hoeft te geven. Het gaat om de hoofdlijnen. Hij heeft over Rainbow voldoende verteld en hoefde niet nog meer te vertellen over andere organisaties.
11. Het betoog van eiser dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader en mogelijke licht verstandelijke beperking slaagt niet. Uit het medisch advies van FMMU van 18 november 2020 – in de vorige procedure – blijkt dat er overige medische klachten bij eiser zijn geconstateerd, maar dat hieruit geen beperkingen voortvloeien die relevant zijn voor het horen en/of beslissen. Eiser had aangegeven moeite te hebben met lezen en schrijven. De rechtbank haalt dit FMMU-onderzoek aan, aangezien zo’n onderzoek bij uitstek geschikt is om verstandelijke beperkingen aan het licht te brengen (zoals vermeld in de handreiking onder het kopje ‘Signaleren van LVB’). Eiser heeft verder niet onderbouwd dat bij hem sprake is van een licht verstandelijke beperking. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser zelf signalen aangedragen die wijzen op een dergelijke beperking. Ook de rechtbank kan, gezien de inhoud van de gehoren en de wijze waarop eiser ter zitting heeft verklaard over zijn geboortedatum, zich er enige voorstelling van maken dat eiser moeite heeft een consistente en inzichtelijke verklaring af te leggen. Zij ziet zonder nadere onderbouwing echter onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat dit te wijten is aan een verstandelijke beperking van eiser. Verweerder stelt bovendien terecht dat eiser, juist met een aantal van zijn verklaringen, enig inzicht heeft gegeven in zijn gevoelens en persoonlijke ervaring met betrekking tot het moment dat hij voor het eerst over een jongen droomde en de daaropvolgende periode. Hieruit blijkt dat enige mate van inzicht in het gevoelsleven van eiser redelijkerwijs wel kan worden verlangd. Zo verklaarde eiser dat hij vanaf zijn achtste over een jongentje begon te dromen. Toen aan hem werd gevraagd wat dit met hem deed en welke gevoelens en gedachten er in de periode na zijn droom door hem heen gingen, antwoordde eiser dat dit moeilijk voor hem was, dat hij eenzaam was en dat hij zich hierdoor afzijdig hield van de groepen op school (gehoor opvolgende aanvraag, blz. 6). Verder blijkt ook dat eiser kennelijk niet (althans niet in grote mate) beperkt is in zijn zelfredzaamheid. Hij heeft zich immers sinds zijn vertrek met onbekende bestemming tijdens zijn eerdere procedure jarenlang kunnen onttrekken aan de hulp van de Nederlandse autoriteiten, zij het dat eiser wisselend en onduidelijk verklaart over waar hij dan (in Nederland of elders in Europa) gedurende die periode heeft verbleven. Dat verweerder meer gedetailleerde en inzichtelijke verklaringen van eiser verwachtte over de thema’s betreffende zijn seksuele geaardheid, getuigt dan ook niet van een ongerechtvaardigde verwachting. Hierbij heeft verweerder ook in aanmerking genomen dat de door eiser omschreven gebeurtenissen zich in het verleden afspeelden, waardoor enige afwijkingen te verwachten zijn. Ook heeft verweerder rekening gehouden met het feit dat eiser laaggeletterd is, waardoor het waarschijnlijker is dat het voor hem moeilijker is om zijn gevoelens en gedachten onder woorden te brengen. Op basis van de overgelegde Handreiking kan worden gesteld dat voor de asielprocedure het onderscheid tussen laaggeletterdheid en LVB minder van belang is, aangezien de beperkingen die zich in de asielprocedure voordoen, volgens de rapporteurs, overeenkomsten vertonen. Verweerder stelt terecht dat, ondanks de voormelde feiten en omstandigheden, dit niet afdoende is om geen eenduidige verklaringen meer te verlangen, en dat eiser in staat moet worden geacht om zijn gedachten en persoonlijke beleving tot op zekere hoogte inzichtelijk te maken. Daarin is eiser echter niet geslaagd, zoals hierna verder zal worden toegelicht. Bovendien heeft eiser niet concreet gemaakt en onderbouwd hoe zijn culturele achtergrond ertoe leidt dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van verweerder tekortschiet, bijvoorbeeld door zijn verklaringen in een ander daglicht te plaatsen.
11.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
12. Indachtig het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser oppervlakkig heeft verklaard over zijn gevoelens toen hij “merkte” dat hij op jongens viel. Op de vraag hoe het voor hem voelde om anders te zijn antwoordde eiser: “
Het gaat over gevoelens voor jongens. Als ik jongens zie heb ik de behoefte om iets met hen te doen. Ik heb meteen gevoelens voor een jongen als ik hem zie.” Over de manier waarop hij zich anders voelde verklaarde eiser dat hij nog heel jong was maar een vriend had waarmee hij dingen ging doen. Verder gaf eiser aan “
Als ik met een meisje blijf heb ik geen gevoelens voor haar, dit is totaal anders als ik met een jongen praat” (gehoor opvolgende aanvraag, blz. 5). Het had van eiser mogen worden verwacht dat hij op dit punt gedetailleerder verklaarde.
12.1.
Verder heeft verweerder terecht gesteld dat eisers verklaring dat hij zijn homoseksuele geaardheid in 2012 heeft geaccepteerd, niet strookt met zijn verklaring dat deze acceptatie zeven jaar na de ontdekking op zijn achtste plaatsvond. Dit laatste zou immers betekenen dat eiser op 15-jarige leeftijd zijn homoseksualiteit accepteerde, terwijl 2012 (uitgaande van het geboortejaar 1988) impliceert dat hij op dat moment 24 jaar oud was. Hoewel gesteld kan worden dat de door eiser bij de vreemdelingenpolitie opgegeven geboortedatum van 6 januari 1998 deze afwijking zou rechtzetten, komt het voor zijn rekening en risico dat zijn identiteit ongeloofwaardig is geacht en verweerder uitgaat van 1988 als geboortejaar. De stelling van eiser dat sprake zou zijn van een rekenfout aan zijn kant is tevergeefs. Verweerder stelt namelijk terecht dat de door eiser opgegeven jaartallen zodanig ver uit elkaar liggen dat een rekenfout niet voor de hand ligt, wat de verklaringen van eiser op dit punt minder overtuigend maakt. Overigens blijkt uit dit deel van het nader gehoor (rapport gehoor van 29 november 2021, blz. 11) dat het gesprek met [persoon A] ertoe heeft geleid dat eiser zichzelf accepteerde. Eiser werd ook gevraagd of hij meer kon vertellen over dit gesprek in 2012. Het had op zijn weg gelegen om zich te realiseren dat dit gesprek niet in 2012 plaatsvond, maar ongeveer tien jaar daarvoor.
12.2.
Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat eiser wisselend verklaart over de manier waarop hij zijn homoseksuele geaardheid heeft geaccepteerd. Eiser verklaarde immers zoals gezegd dat de vriendschap/relatie met [persoon A] voor zelfacceptatie heeft gezorgd. Anderzijds antwoordde eiser op de vraag wat de doorslaggevende reden is geweest dat hij dit heeft kunnen accepteren: “
Als ik in een groep van jongens en meisjes ben, ben ik meer comfortabel met jongens dan vrouwen. Ik wil liever met jongens praten in plaats van vrouwen” (gehoor opvolgede aanvraag, blz. 10). Eiser heeft naar aanleiding van dit standpunt van verweerder een nadere reactie gegeven over zijn zelfacceptatie. Verweerder stelt echter terecht dat deze aanvulling de wisselende verklaringen niet opheldert. Dat eiser slechts zou hebben gezegd “ik wil liever met jongens praten” en niet dat hij liever met jongens over zijn – wat de rechtbank begrijpt – homoseksualiteit wil praten, heeft verweerder niet hoeven volgen. Het is overigens niet ondenkbaar dat zelfacceptatie geleidelijker en op grond van meer feiten en omstandigheden gaat dan nu is omschreven, maar dat heeft eiser niet verklaard.
12.3.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn liefdesrelatie in Nigeria met [persoon A] oppervlakkig en summier zijn. Eisers verklaringen maken immers niet inzichtelijk, met enige details, waarom hij zich tot [persoon A] aangetrokken voelde. Eiser vult dit aan in zijn zienswijze en wijst erop in beroep: “
Hij [heeft] vertelt [dat] [persoon A] op een vrouw leek. Ik [de gemachtigde; toevoeging rechtbank] vraag hem dit uit te leggen. [persoon A] had borsten en dikke billen, die schudden als hij liep.” En als voorbeeld waarom hij [persoon A] zo grappig vond: “
Eiser krijgt de slappe lach en vertelt dat hij dan bijvoorbeeld zei, kijk die persoon daarachter. Ik stond dan van mijn stoel op om te kijken en dan ging hij snel op mijn stoel zitten.” Daargelaten dat verweerder terecht heeft gesteld dat de verklaringen in het gehoorverslag de basis vormen voor de beoordeling van het asielrelaas, heeft verweerder ook van eiser terecht verwacht dat hij uitlegt waarom hij deze verklaringen niet eerder tijdens het gehoor heeft kunnen geven. Dat eiser in de veronderstelling was dat zijn verklaringen tijdens het gehoor voldoende waren, vormt geen afdoende verklaring.
12.4.
Over de huidige liefdesrelatie van eiser in Nederland met [persoon C] stelt verweerder terecht dat de verklaringen van eiser oppervlakkig en summier zijn. Eiser verklaart inderdaad enkel over dat zij van elkaar houden, dat [persoon C] een rustige jongen is en dat zij samen geen ruzie maken (gehoor opvolgende aanvraag, blz. 9). Als hem wordt gevraagd wat nog meer bijzonder is aan [persoon C] stelt eiser dat hij geen andere redenen heeft. Verweerder heeft terecht gesteld dat eisers verklaring dat hij “
goede seks met hem” heeft, wat volgens eiser ervoor zorgt dat zij beiden blij zijn, oppervlakkig is. Bovendien werd dit antwoord gegeven in de context van de vraag of eiser een voorbeeld kon geven van gesprekken waarover zij moesten lachen. Ook met de aanvulling van zijn verklaringen over [persoon C] slaagt eiser er niet in inzicht te geven in zijn persoonlijke gedachten en belevingen, evenals in de betekenis van [persoon C] voor hem, wat verweerder niet ten onrechte wel van hem verwacht.
12.5.
Tot slot heeft verweerder terecht gesteld dat eiser tijdens het gehoor op de vraag of hij zich na aankomst in Nederland heeft aangesloten bij LHBTI-organisaties antwoordde: “
Ik heb mij aangesloten bij zoveel organisaties, in Den Haag en in Rotterdam.” Ook vertelde eiser: “
Ik heb ook deelgenomen aan zoveel organisaties, ik ken niet veel namen, het is mijn familie. Ik ging altijd naar de organisaties in Amsterdam.” Verweerder stelt terecht dat niet valt in te zien waarom eiser de namen van deze organisaties en een generieke beschrijving van activiteiten niet zou kunnen benoemen als hij daadwerkelijk bij hen zou zijn aangesloten. Eiser hoeft inderdaad geen “
uitputtende lijst” te noemen, maar gezien zijn verklaringen en zijn vijfjarige verblijf in Nederland (of Europa), heeft verweerder terecht van hem mogen verwachten dat hij ten minste enkele namen van organisaties had kunnen noemen of had kunnen aangeven wat deze organisaties doen.
12.6.
Gelet op de combinatie van de voormelde tegenwerpingen, die elk afzonderlijk afbreuk doen aan, althans niet bijdragen aan, de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksuele geaardheid, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk en samenhangend heeft verklaard over zijn homoseksuele geaardheid. Verweerder heeft ook terecht gesteld dat het feit dat eiser op eigen gelegenheid en met onbekende bestemming is vertrokken voordat zijn eerdere asielprocedure was afgerond, niet duidt op een oprechte inspanning van eiser om zijn asielaanvraag te onderbouwen, wat verweerder hem niet ten onrechte aanrekent. Dat eiser naar eigen zeggen contact had met een advocaat of de gevolgen van zijn vertrek niet heeft ingezien, doet hier niets aan af. Hij heeft zijn asielaanvraag immers pas ingediend na zijn aanhouding in de tram, waarbij verweerder terecht heeft opgemerkt dat dit niet getuigt van de oprechtheid van zijn asielaanvraag. Alles overwegende heeft verweerder de homoseksuele geaardheid van eiser dan ook niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
12.7.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geloofwaardigheid problemen als gevolg van politieke activiteiten
13. Eiser stelt tot slot dat verweerder ten onrechte slechts tegenwerpt aan het derde asielmotief dat hij geen (relevante) documenten heeft overgelegd. Er is een inhoudelijke beoordeling vereist. Verder stelt eiser dat het feit dat mensen in dezelfde rol als hij zijn gearresteerd een indicatie vormt dat hij ook wordt gezocht. Verweerder diende de aannames van eiser te toetsen aan hetgeen algemeen bekend is over de situatie in het land van herkomst.
13.1.
Het standpunt van verweerder houdt onder meer in dat hij van eiser verwacht dat hij zijn gestelde politieke werkzaamheden met documenten onderbouwt, aangezien hij deze werkzaamheden ten grondslag legt aan zijn asielaanvraag. Dit geldt volgens verweerder des te meer nu uit eisers verklaringen blijkt dat dergelijke documenten wel bestaan, maar dat hij geen inspanning heeft geleverd om deze naar Nederland te laten komen. Ditzelfde geldt voor eisers verklaring dat hij, vanwege zijn politieke activiteiten, momenteel op een lijst met gezochte personen zou staan. De door eiser aangevoerde redenen – namelijk dat hij bij zijn vertrek uit Nigeria geen documenten heeft meegenomen en dat het voor hem niet mogelijk zou zijn om deze op te laten sturen – acht verweerder niet toereikend.
13.2.
Verder heeft verweerder het asielmotief in tegenstelling tot wat eiser betoogt ook beoordeeld op de inhoud. Verweerder stelt terecht dat eiser niet duidelijk heeft gemaakt waarom hij, op zijn persoon, zou worden gezocht. De verklaring “
Ik word ook gezocht, want er zijn mensen waarmee ik heb gewerkt. Die mensen zitten nu in de gevangenis” (gehoor opvolgende aanvraag, blz. 12) betreft zoals verweerder terecht stelt een aanname van de zijde van eiser. Verder heeft verweerder terecht gesteld dat eiser vaag en summier verklaart over het politieonderzoek dat tegen hem zou lopen. Zo kan eiser de naam of identiteit van de persoon die naar zijn zeggen zou zijn vermoord niet noemen; hij heeft enkel gehoord dat iemand is vermoord. Verweerder heeft terecht gesteld dat het feit dat eiser nauwelijks informatie kan verstrekken, niet overtuigt van de gestelde gebeurtenis. Bovendien heeft eiser nog één jaar in Nigeria verbleven voordat hij naar Europa is vertrokken, na het moment dat hij erachter kwam te worden gezocht vanwege de door hem verrichte politieke werkzaamheden. Verweerder stelt terecht dat niet valt in te zien waarom eiser nog een jaar lang in Nigeria zou verblijven, in Igbanke of Agbor, als eiser daadwerkelijk problemen had waarvoor hij vreest te worden vervolgd. Dat anderen in dezelfde rol als eiser (posterplakkers voor de PDP ) zouden zijn gearresteerd, betekent niet automatisch dat eiser zelf ook (en nog altijd) wordt gezocht door de Nigeriaanse politie. De problemen als gevolg van de gestelde politieke activiteiten heeft verweerder daarom niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.

Conclusie en gevolgen

14. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.