ECLI:NL:RBDHA:2025:20922
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag van een Syrische vreemdeling
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een beroep van een Syrische vreemdeling tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag is op 11 september 2024 door de minister van Asiel en Migratie ontvangen. Volgens de wet moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Echter, de minister had de beslistermijn aanvankelijk verlengd met negen maanden, maar deze verlenging werd later ingetrokken. Hierdoor gold er weer een beslistermijn van zes maanden voor asielaanvragen die na 1 januari 2024 zijn ingediend.
Gedurende de periode van 14 december 2024 tot en met 13 juni 2025 gold er een besluitmoratorium voor Syrië, wat betekende dat de minister geen beslissingen nam op asielaanvragen van vreemdelingen uit Syrië. De beslistermijn voor aanvragen die vóór of tijdens het moratorium zijn ingediend, is verlengd met één jaar, tot maximaal 21 maanden. De rechtbank oordeelde dat de minister uiterlijk op 11 maart 2026 moest beslissen op de aanvraag van de eiser.
De eiser heeft de minister op 25 augustus 2025 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat deze ingebrekestelling te vroeg was ingediend, aangezien de beslistermijn op dat moment nog niet verstreken was. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier M.M. Mulder, en werd op 21 oktober 2025 openbaar gemaakt.