In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘familie en gezin’, zoals bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 2 april 2024 heeft ontvangen en dat hij binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen. De minister heeft de beslistermijn echter met drie maanden verlengd, maar eiser heeft de minister op 11 oktober 2024 in gebreke gesteld, wat na het verstrijken van de beslistermijn is gebeurd. De rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend en gegrond is, omdat eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld.
De rechtbank legt de minister een nadere beslistermijn op van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De minister moet ook het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 10 februari 2025.