ECLI:NL:RBDHA:2025:2100

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
NL25.2603
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Soedanese nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 16 januari 2025 afgewezen, met het argument dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 4 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank concludeert dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag baseren, wat betekent dat hij mag aannemen dat Polen zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Polen is mishandeld en dat zijn asielaanvraag als herhaalde aanvraag zal worden gezien, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om deze claims te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om concrete aanwijzingen te geven dat hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter I. Helmich en is openbaar gemaakt op 12 februari 2025. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2603
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Sinnema),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: K. Kanters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Soedanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft beroep op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening (Dvo). Op grond van de Dvo neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat
verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser stelt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. Verder voert eiser aan dat uit het AIDA-rapport, update 2023, volgt dat zijn asielaanvraag als herhaalde asielaanvraag zal worden gezien, omdat hij met onbekende bestemming (MOB) uit Polen is vertrokken. Echter heeft eiser in zijn asielprocedure in Polen nooit zijn asielmotieven kenbaar gemaakt en ook nog geen beslissing op zijn aanvraag ontvangen. Daarnaast worden asielzoekers in Polen in bewaring gesteld als er een risico bestaat op onttrekking. Nu eiser MOB uit Polen is vertrokken, loopt hij het risico om in bewaring te worden gesteld. Dit blijkt uit een rapport van European Council on Refugees en Exiles (ECRE)2. Ook had de minister nader onderzoek moeten verrichten voor de terugkeer van eiser naar Polen. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraken van de Raad van 23 december 20243, het Hof van 29 februari 20244 en de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 18 juli 20245. Eiser citeert "De minister is gehouden om een verzoeker niet over te dragen wanneer zij niet onkundig kunnen zijn van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen.".
6. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Polen onlangs nog bevestigd in de uitspraak van 4 september 20246 en 16 september 20247. Dit betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Polen zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen en dat de behandeling van eiser in Polen niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Polen, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Poolse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Polen overleggen of verklaringen afleggen over zijn eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Polen. Als eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, zal past sprake zijn van een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM zal, als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo).
7. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraak dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De rechtbank overweegt dat uit het
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 ECRE Fact-Finding Report: Seeking Refuge in Poland: Access to Asylum and Reception Conditions for Asylum Seekers | European Council on Refugees and Exiles (ECRE).
4 ECLI:EU:C:2024:195.
AIDA-rapport, update 2023, blijkt dat een eerste opvolgende aanvraag opschortende werking heeft bij een eventueel terugkeerbesluit. Als een opvolgende aanvraag niet- ontvankelijk wordt verklaard, dan heeft het beroep daartegen ook automatisch schorsende werking (pagina 49/50). Voorts wordt overwogen dat uit de melding van de NGO niet blijkt dat de autoriteiten van Polen hun internationale verplichtingen hebben geschonden. Verder volgt uit het AIDA-rapport, update 2023, dat Dublinclaimanten met een risico op onttrekking in bewaring kunnen worden gesteld, maar daaruit blijkt niet dat dit stelselmatig gebeurt, dat het middel onrechtmatig gebruikt wordt of het risico daarop zeer groot is. Eiser zal als Dublinclaimant gereguleerd aan Polen worden overgedragen, zodat niet aannemelijk is dat hij na overdracht opnieuw met detentie te maken zal krijgen. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat de minister nader onderzoek had moeten verrichten. De Poolse autoriteiten hebben met het claimakkoord van 12 november 2024 gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Poolse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Als eiser toch problemen ondervindt met betrekking tot zijn asielaanvraag of als hij in bewaring wordt gesteld, kan hij hierover klagen bij de Poolse autoriteiten. Niet gebleken is dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De minister hoefde geen nader onderzoek te verrichten of garanties te vragen aan de Poolse autoriteiten nu uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en er geen omstandigheden zijn genoemd die hiertoe aanleiding geven. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
8. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij - in eiser zijn persoonlijke ervaringen in Polen - geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo aan zich te trekken. Hiertoe voert eiser aan dat hij bij binnenkomst in Polen door de grenswacht is geslagen met een ijzeren staaf. De minister stelt ten onrechte dat eiser deze gebeurtenis niet heeft onderbouwd met documenten. Eiser voert aan dat hij dit in geen geval had kunnen onderbouwen met documenten, omdat de grenswachten geen verklaring zullen opstellen over hoe zij iemand hebben geslagen. Daarbij komt dat eiser nooit hierover heeft geklaagd bij de Poolse autoriteiten aangezien zij degenen zijn die hem hebben geslagen.
9. Paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo, ook al is Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht. De minister gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval als er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
10. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij de aanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken omdat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Polen onevenredig hard is. De minister heeft de persoonlijke ervaringen van eiser voldoende meegewogen en voldoende gemotiveerd waarom hij geen aanleiding zag om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo. Daarbij komt dat eiser deze ervaringen heeft opgedaan als illegale grensoverschrijder in Polen. Eiser zal nu
gecontroleerd worden overgedragen als Dublinclaimant. Bovendien hebben de Poolse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat ze zich ten aanzien van eiser aan de internationale verdragen zullen houden en dat eiser toegang krijgt tot de asielprocedure en opvang. Zoals hierboven al is overwogen, is het aan eiser om bij voorkomende problemen te klagen bij de Poolse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van
S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 februari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.