ECLI:NL:RBDHA:2025:21083

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
NL23.33812
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Somalische vluchteling met erkende status in Griekenland

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres, een Somalische vrouw die eerder in Griekenland als vluchteling is erkend. De minister van Asiel en Migratie had haar asielaanvraag in Nederland afgewezen, zonder rekening te houden met het Griekse asieldossier. De rechtbank oordeelde dat de minister dit dossier niet had mogen negeren, vooral gezien de omstandigheden in Griekenland die mogelijk onmenselijke behandelingen voor vluchtelingen met zich meebrengen. Tijdens de beroepsprocedure heeft de minister alsnog het Griekse asieldossier opgevraagd en een aanvullend standpunt ingenomen. De rechtbank concludeerde dat de minister geen terugkeerbesluit had mogen opleggen, omdat hij de uitkomst van zijn beoordeling niet had gedeeld met de Griekse autoriteiten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van de afwijzing van de asielaanvraag in stand. De rechtbank droeg de minister op om de uitkomst van zijn beoordeling te delen met de Griekse autoriteiten en te beoordelen wat de reactie van deze autoriteiten betekent voor een eventueel terugkeerbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33812

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.1.
Eiseres heeft eerder in Griekenland asiel aangevraagd. De Griekse autoriteiten hebben haar erkend als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en haar asielaanvraag ingewilligd. Vervolgens heeft eiseres asiel aangevraagd in Nederland. Normaal gesproken stuurt verweerder mensen terug naar een andere lidstaat wanneer zij daar internationale bescherming hebben verkregen. Voor Griekenland is dat op dit moment echter niet voor alle personen mogelijk, omdat niet kan worden uitgesloten dat de levensomstandigheden in Griekenland een onmenselijke behandeling [1] opleveren voor kwetsbare houders van de vluchtelingenstatus. Volgens het arrest QY [2] van het Hof hoeft verweerder de verleende asielstatus in Griekenland vervolgens niet over te nemen, maar moet hij zelf een inhoudelijke beoordeling maken van het nieuwe asielverzoek. Verweerder moet daarbij wel ten volle rekening houden met de beslissing van Griekenland om internationale bescherming te verlenen. In deze uitspraak gaat de rechtbank in op de vraag of verweerder deze beoordeling in het geval van eiseres op de juiste wijze heeft uitgevoerd en heeft kunnen concluderen dat de asielaanvraag van eiseres moet worden afgewezen. Ook gaat de rechtbank in op de vraag of verweerder vervolgens een terugkeerbesluit heeft kunnen opleggen.

Procesverloop

2. Op 13 november 2019 heeft eiseres een asielaanvraag ingediend in Griekenland. Daar is zij op 1 juni 2020 erkend als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. In 2021 is eiseres doorgereisd naar Nederland.
2.1.
Eiseres heeft op 4 augustus 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 29 september 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep aangehouden in verband met de prejudiciële vragen die de hoogste bestuursrechter [3] in de uitspraak van 30 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3275) aan het Hof heeft gesteld over de inhoudelijke behandeling van asielaanvragen van Griekse statushouders.
2.4.
Na intrekking van deze vragen door de Afdeling vanwege het arrest QY heeft de rechtbank verweerder om een reactie op voormeld arrest gevraagd.
2.5.
Verweerder heeft de rechtbank vervolgens gevraagd de zaak aan te houden om na toestemming van eiseres onderzoek te doen bij de Griekse autoriteiten.
2.6.
Verweerder heeft het Griekse asieldossier van eiseres vervolgens overgelegd en een reactie gegeven op het arrest QY.
2.7.
Eiseres heeft hierop gereageerd en nadere gronden en stukken overgelegd.
2.8.
Verweerder heeft een verweerschrift uitgebracht.
2.9.
Eiseres heeft hierop gereageerd en nadere stukken overgelegd.
2.10.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, A. Hassan als tolk, de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Het asielrelaas
3. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1994 en heeft de Somalische nationaliteit. Aan haar asielaanvraag in Nederland heeft eiseres ten grondslag gelegd dat Al Shabaab in 2018 een poging heeft gedaan om haar broer te rekruteren. Hij weigerde, maar werd door Al Shabaab meegenomen. Na ongeveer twintig dagen kwamen er weer leden van Al Shabaab bij eiseres langs, zij waren op zoek naar haar broer omdat hij ontsnapt was. De leden van Al Shabaab hebben toen een poging gedaan om eiseres te ontvoeren. Tijdens die ontvoeringspoging is eiseres gewond geraakt. Vervolgens is zij naar het ziekenhuis in [plaats 1] gegaan. In [plaats 1] is eiseres telefonisch bedreigd. Nadat zij het ziekenhuis had verlaten, heeft zij nog twee weken bij een tante in [plaats 1] verbleven en daarna heeft zij het land verlaten. Bij terugkeer naar Somalië is eiseres bang om vermoord te worden door Al Shabaab.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen met Al Shabaab.
Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. De gestelde problemen met Al Shabaab vindt verweerder niet geloofwaardig. Uit de verklaringen van eiseres blijkt volgens verweerder niet dat zij een gegronde vrees voor vervolging heeft bij terugkeer naar Somalië. Ook loopt eiseres bij terugkeer geen reëel risico op ernstige schade. Eiseres valt volgens verweerder niet onder het beleid voor alleenstaande vrouwen, ondanks haar verklaringen dat zij in Griekenland vijf maanden getrouwd is geweest en daarna is gescheiden. Er zijn namelijk meerdere familieleden in Somalië waar zij op terug kan vallen, zoals haar broer waarmee zij samen een asielaanvraag heeft gedaan in Nederland en haar tante in [plaats 1] . Hoewel [plaats 2] , de woonplaats van eiseres, onder controle staat van Al Shabaab, kan eiseres zich volgens verweerder vestigen in [plaats 1] . Verweerder heeft aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd naar Somalië.
4.1.
Hangende het beroep heeft verweerder gelet op het arrest QY een onderzoek ingesteld bij de Griekse autoriteiten. Verweerder heeft het asieldossier van eiseres uit Griekenland opgevraagd en verkregen en naar aanleiding daarvan een aanvullend standpunt ingenomen. Uit het Griekse asieldossier blijkt dat eiseres in Griekenland geen persoonlijk interview heeft gehad. Op basis van algemene informatie over de veiligheidssituatie in Somalië en de positie van vrouwen in Somalië, hebben de Griekse autoriteiten geconcludeerd dat eiseres en haar (ex-)man bij terugkeer een gegronde vrees voor vervolging hebben vanwege hun politieke overtuigingen zoals die aan hen kunnen worden toegeschreven door Al Shabaab, rivaliserende stammen of de Staat vanwege de bijzondere persoonlijke omstandigheden van eiseres. Ook zijn de Griekse autoriteiten van oordeel dat verplaatsing van eiseres naar een andere regio van Somalië noch haalbaar noch veilig is, gelet op informatie van internationale organisaties dat de situatie in Somalië absoluut niet veilig is en dat er schendingen van fundamentele mensenrechten worden waargenomen. Verweerder ziet in het Griekse asieldossier geen aanleiding om het bestreden besluit te wijzigen of in te trekken. De Griekse autoriteiten hebben niet geconcludeerd dat eiseres persoonlijk in de negatieve aandacht van Al Shabaab staat. Anders dan de Griekse autoriteiten ziet verweerder geen aanleiding om aan te nemen dat eiseres bij terugkeer een gegronde vrees voor vervolging heeft vanwege haar politieke overtuiging. Ook is verweerder, in tegenstelling tot de Griekse autoriteiten, van oordeel dat van eiseres wel gevergd kan worden zich te vestigen in een andere regio in Somalië, namelijk in [plaats 1] . Ten overvloede merkt verweerder nog op dat eiseres bij de Griekse autoriteiten heeft verklaard dat zij in 2017 in Somalië getrouwd is en dat zij vreest voor Al Shabaab, omdat haar (ex-)echtgenoot bedreigd werd door Al Shabaab. Deze verklaringen stroken niet met de verklaringen die zij in haar asielprocedure in Nederland heeft afgelegd.
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Ten eerste is eiseres van mening dat zij valt onder de werking van de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen (hierna: de Overeenkomst). Als de verantwoordelijkheid voor een door een (lid)staat erkende vluchteling eenmaal is overgenomen, zal de betrokken asielzoeker in Nederland worden toegelaten en op grond van artikel 5 van de Overeenkomst recht hebben op een vluchtelingenpaspoort en op de met de vluchtelingenstatus verbonden bescherming en rechtspositie. Subsidiair stelt eiseres dat verweerder de vluchtelingenstatus die Griekenland aan eiseres heeft toegekend, moet erkennen. Meer subsidiair stelt eiseres dat zij een reëel risico loopt op ernstige schade in Somalië. Al Shabaab heeft nog steeds een machtsbasis in [plaats 2] , waar eiseres vandaan komt, en verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat eiseres zich kan vestigen in [plaats 1] . De twee weken die eiseres, voorafgaand aan haar vertrek uit Somalië, in [plaats 1] bij haar tante heeft verbleven, zijn onvoldoende om [plaats 1] als binnenlands beschermingsalternatief tegen te werpen. Verweerder heeft niet mogen betrekken dat eiseres de eerste 15 jaar van haar leven in [plaats 1] gewoond heeft, omdat gedurende die tijd meerdere perioden sprake was van een uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c van de Kwalificatierichtlijn [4] . Omdat eiseres in die periode is blootgesteld aan ernstige schade, is dat een duidelijke aanwijzing dat het risico op ernstige schade bij terugkeer reëel is. [5] Bij de beoordeling van het risico op ernstige schade had verweerder ook moeten betrekken dat terugkeerders uit het westen eenvoudig herkenbaar zijn in Somalië en worden gezien als on-islamitisch of on-Somalisch. Bovendien heeft eiseres momenteel geen familieleden meer wonen in [plaats 1] . In beroep legt zij een brief over van een buurtbewoner uit [plaats 1] waaruit blijkt dat haar tante uit Somalië is gevlucht. Verweerder kan ook niet in redelijkheid verwachten dat eiseres met haar broer terugkeert naar [plaats 1] , omdat haar broer inmiddels een asielaanvraag in Ierland heeft ingediend nadat hij met onbekende bestemming was vertrokken tijdens zijn beroepsprocedure in Nederland. [6] Omdat eiseres geen familieleden meer heeft wonen in [plaats 1] , heeft verweerder ook ten onrechte geconcludeerd dat eiseres niet onder het beleid voor alleenstaande vrouwen valt. Ten slotte stelt eiseres dat verweerder geen terugkeerbesluit aan haar kon opleggen, omdat zij in Griekenland is erkend als vluchteling.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres geen beroepsgronden heeft ingediend tegen de geloofwaardigheidsbeoordeling. Dat de problemen van eiseres met Al Shabaab niet geloofwaardig zijn, is dus niet in geschil.
Verantwoordelijkheid op grond van de Overeenkomst
7. Het beroep van eiseres op de Overeenkomst slaagt niet. Dat op grond van de Overeenkomst mogelijk de verantwoordelijkheid voor het afgeven van een reisdocument aan eiseres van Griekenland aan Nederland is overgedragen, betekent niet dat het eiseres op grond van de artikelen 2 en 5 van de Overeenkomst was toegestaan in Nederland te verblijven. De Overeenkomst strekt tot uitvoering van artikel 28 van het Vluchtelingenverdrag, en deze verdragsbepaling ziet slechts op het verstrekken van een reisdocument. Uit de bepalingen van de Overeenkomst valt niet af te leiden dat in het geval Nederland de verantwoordelijkheid voor het afgeven van een reisdocument aan een door een andere staat als vluchteling erkende vreemdeling eenmaal heeft overgenomen, die vreemdeling van rechtswege een verblijfsrecht als vluchteling in Nederland heeft. [7]
Vluchtelingenstatus in Griekenland
Juridisch kader
8. Normaal gesproken wordt een asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, en daarmee niet inhoudelijk behandeld, wanneer iemand al internationale bescherming geniet in een andere lidstaat. [8] Het Hof heeft geoordeeld dat lidstaten hier bij wijze van uitzondering geen gebruik van kunnen maken, wanneer zij tot de conclusie zijn gekomen dat de voorzienbare levensomstandigheden van de asielzoeker in de andere lidstaat haar zouden blootstellen aan een ernstig risico op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. [9] Als een asielaanvraag om deze reden niet als niet-ontvankelijk kan worden afgedaan, betekent dit niet dat de toegekende asielstatus uit de andere lidstaat automatisch erkend moet worden. Het Hof heeft in het arrest QY geoordeeld dat het asielverzoek in het kader van een nieuwe procedure voor internationale bescherming opnieuw individueel, volledig en naar de actuele stand van zaken onderzocht moet worden. In het kader van dat onderzoek moet echter wel ten volle rekening worden gehouden met de beslissing van de andere lidstaat om de asielzoeker internationale bescherming te verlenen en met de elementen die deze beslissing ondersteunen. [10]
8.1.
De Afdeling heeft in 2021 ten aanzien van Griekenland geoordeeld dat de Griekse autoriteiten in de praktijk vaak niet kunnen voorkomen dat statushouders in een situatie terecht komen waarin zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen. [11] Volgens de hoogste bestuursrechter had verweerder daarom onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat hij ten aanzien van Griekenland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon uitgaan en dat de leefomstandigheden die statushouders bij terugkeer naar Griekenland te verduren krijgen niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid van het arrest Ibrahim bereiken. Verweerder hanteert momenteel ten aanzien van Griekse statushouders een individuele beoordeling waarbij hij beoordeelt of een asielzoeker als zelfredzaam kan worden beschouwd en zich in Griekenland zelfstandig kan handhaven. [12]
Toepassing in deze zaak
8.2.
In het geval van eiseres heeft verweerder haar aanvraag niet niet-ontvankelijk verklaard omdat zij een vluchtelingenstatus heeft in Griekenland, maar zelf inhoudelijk beoordeeld. Zoals volgt uit overweging 8 heeft verweerder de vluchtelingenstatus uit Griekenland niet hoeven erkennen. Eiseres heeft op de zitting haar beroepsgrond dat verweerder de vluchtelingenstatus wel had moeten erkennen, ingetrokken naar aanleiding van het arrest QY. Verweerder heeft op de zitting erkend dat hij, gelet op het arrest QY, in het bestreden besluit rekening had moeten houden met de beslissing uit Griekenland en dat dit niet is gedaan. Pas hangende beroep heeft verweerder het Griekse asieldossier opgevraagd en naar aanleiding hiervan een aanvullend standpunt ingenomen. Verweerder en eiseres zijn het erover eens dat het bestreden besluit gelet hierop een motiveringsgebrek bevat. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Hierna zal de rechtbank onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten, [13] gelet op het aanvullende standpunt van verweerder.
Vluchtelingschap
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres bij terugkeer naar Somalië geen gegronde vrees voor vervolging heeft. Verweerder heeft hiertoe – anders dan de Griekse autoriteiten – kunnen concluderen dat er geen reden is om aan te nemen dat eiseres bij terugkeer naar Somalië een gegronde vrees heeft op grond van een (toegedichte) politieke overtuiging vanwege bijzondere persoonlijke omstandigheden. In haar asielprocedure in Nederland heeft eiseres geen verklaringen afgelegd over een (toegedichte) politieke overtuiging. Eiseres heeft in beroep ook niet aangevoerd dat wel sprake zou zijn van vrees voor vervolging op basis van een (toegedichte) politieke overtuiging.
Reëel risico op ernstige schade
10. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat eiseres bij terugkeer naar Somalië geen reëel risico op ernstige schade loopt. Verweerder heeft erkend dat Al Shabaab actief is in [plaats 2] . Maar verweerder heeft overwogen dat eiseres zich aan de vrees voor de in haar gebied van herkomst aanwezige Al Shabaab kan onttrekken, door zich te vestigen in [plaats 1] . Hoewel de Griekse autoriteiten geconcludeerd hebben dat de verplaatsing van eiseres naar een andere regio in Somalië niet haalbaar of veilig is, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderzocht en gemotiveerd dat voldaan is aan de voorwaarden om [plaats 1] aan eiseres tegen te werpen als binnenlands beschermingsalternatief. [14]
Verweerder heeft hiertoe in het bestreden besluit kunnen overwegen dat eiseres in [plaats 1] geen reëel risico op ernstige schade loopt omdat Al Shabaab daar niet aan de macht is. Ook heeft verweerder er ter zitting op kunnen wijzen dat, hoewel uit het Algemeen Ambtsbericht blijkt dat Somaliërs die terugkeren uit het westen als on-islamitisch of on-Somalisch kunnen worden gezien en hierdoor moeite kunnen hebben met integreren, [15] hieruit niet volgt dat zij een reëel risico lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij een reëel risico op ernstige schade loopt omdat er in de periode dat zij in [plaats 1] woonde sprake is geweest van een 15c-situatie. Eiseres heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat zij in die tijd persoonlijk is blootgesteld aan ernstige schade, waardoor geen sprake is van een duidelijke aanwijzing dat het risico op ernstige schade bij terugkeer reëel is. Verweerder heeft het eerdere verblijf van eiseres in [plaats 1] daarom mogen betrekken in het kader van het criterium of redelijkerwijs van haar mag worden verwacht dat zij zich daar vestigt bij terugkeer. Ook heeft verweerder daarbij mogen betrekken dat er een familielid aanwezig is in [plaats 1] , namelijk de tante van eiseres waarbij zij voor haar vertrek uit Somalië twee weken heeft verbleven. De verklaring van de buurtbewoner doet hieraan niet af. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres met deze verklaring niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar tante daar niet langer verblijft. Het is niet verifieerbaar of de persoon die deze verklaring heeft opgesteld daadwerkelijk een buurtbewoner is van de tante van eiseres. Daarbij komt de handtekening onder de verklaring niet overeen met de handtekening op (de foto van) het paspoort van de opsteller van de verklaring. Daarnaast heeft verweerder het opmerkelijk mogen vinden dat de brief al in januari 2024 zou zijn opgesteld maar pas in augustus 2025 is toegevoegd aan het dossier. Bovendien heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eiseres heeft verklaard dat zij de rol van pleegmoeder had voor haar neefje, en dat zij daarom ten tijde van het nader gehoor nog contact had met haar tante omdat haar neefje bij die tante verbleef. Verweerder heeft het gelet hierop ook opmerkelijk kunnen vinden dat de tante van eiseres wel aan de buurtbewoner zou hebben verteld dat zij Somalië ging ontvluchten, maar niet aan eiseres zelf. Omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar tante inmiddels niet meer in [plaats 1] verblijft, heeft verweerder ook kunnen concluderen dat eiseres niet aan het beleid voor alleenstaande vrouwen uit Somalië voldoet. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om verder in te gaan op de situatie van de broer van eiseres en of verwacht kan worden dat eiseres en haar broer samen terugkeren naar Somalië.
11. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres in stand te laten, nu verweerder gelet op wat is overwogen in overweging 9 en 10 heeft kunnen concluderen dat eiseres geen gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Somalië.
Terugkeerbesluit
12. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder, nadat hij op goede gronden heeft geconcludeerd dat een Griekse statushouder in Nederland niet in aanmerking komt voor een asielvergunning, een terugkeerbesluit naar het land van herkomst mag opleggen voordat hij de uitkomst van zijn beoordeling heeft gedeeld met de Griekse autoriteiten. Verweerder heeft zich hierover op de zitting op het standpunt gesteld dat hij gehouden is de uitkomst van zijn beoordeling met Griekenland te delen en dat verweerder dit in deze zaak ten onrechte niet heeft gedaan, maar dat hij desalniettemin een terugkeerbesluit kon opleggen. Verweerder verwijst hierbij naar het Informatiebericht 2025/20. Hierin staat dat een aanzegging om terug te keren naar Griekenland, zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn [16] niet verenigbaar is met de situatie in Griekenland en dat daarom direct een terugkeerbesluit kan worden genomen. Volgens eiseres kan verweerder echter geen terugkeerbesluit nemen voordat er overleg is geweest met Griekenland over het intrekken van de vluchtelingenstatus.
Juridisch kader
12.1.
In het arrest QY heeft het Hof overwogen dat de autoriteit die over het nieuwe verzoek moet beslissen, de autoriteit die de vluchtelingenstatus heeft toegekend in kennis moet stellen van het nieuwe verzoek en zijn standpunt over het nieuwe verzoek mee moet delen. [17] De hoogste bestuursrechter heeft, onder verwijzing naar het arrest Generalstaatsanwaltschaft Hamm [18] , overwogen dat verweerder de door Griekenland verleende vluchtelingenstatus niet kan intrekken of beëindigen. Die mogelijkheid staat alleen open voor de Griekse autoriteiten. Verweerder zal de uitkomst van zijn beoordeling of de betrokkene vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag echter wel met de Griekse autoriteiten moeten delen. Het is vervolgens aan die autoriteiten om te bepalen of zij de toegekende vluchtelingenstatus intrekken. [19]
12.2.
Het arrest Generalstaatsanwaltschaft Hamm, waar de hoogste bestuursrechter naar heeft verwezen, gaat over een uitleveringsverzoek van Turkije aan de Duitse autoriteiten met betrekking tot iemand die in Duitsland woonde en een vluchtelingenstatus had in Italië. Het Hof oordeelt in dit arrest dat het Unierecht zich alleen niet tegen uitlevering verzet wanneer de lidstaat die de asielstatus heeft verleend, beslist om die status in te trekken en voor zover de voor uitlevering bevoegde autoriteit tot de conclusie komt dat deze persoon niet of niet langer de hoedanigheid van vluchteling heeft en er geen ernstig risico bestaat dat die persoon in geval van uitlevering aan de doodstraf, aan folteringen of aan andere onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen wordt onderworpen. Ook oordeelt het Hof dat wanneer een uitleveringsverzoek wordt gedaan, de aangezochte lidstaat de uitlevering niet kan toestaan zonder informatie te hebben uitgewisseld met de autoriteit die de vluchtelingenstatus aan de persoon heeft verleend, en deze autoriteit die status niet heeft ingetrokken.
12.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op het arrest QY, de uitspraak van de hoogste bestuursrechter en naar analogie van het arrest Generalstaatsanwaltschaft Hamm geen terugkeerbesluit kan nemen in zaken van Griekse statushouders voordat hij de uitkomst van zijn beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een asielstatus heeft gedeeld met de Griekse autoriteiten en de Griekse autoriteiten in reactie hierop hebben aangegeven of zij aanleiding zien om de verleende asielstatus in te trekken.
Toepassing in deze zaak
12.4.
Hoewel verweerder heeft kunnen concluderen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel, en daarbij voldoende rekening heeft gehouden met de beslissing en de onderbouwing daarvan van de Griekse autoriteiten, is de rechtbank gelet op wat hiervoor is overwogen van oordeel dat verweerder (nog) geen terugkeerbesluit had mogen opleggen aan eiseres, omdat hij de uitkomst van zijn beoordeling niet heeft gedeeld met de Griekse autoriteiten en daarmee niet heeft onderzocht of de Griekse autoriteiten de aan eiseres toegekende vluchtelingenstatus mogelijk zullen intrekken. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit daarom niet in stand laten en verweerder opdragen de uitkomst van zijn beoordeling conform het arrest QY alsnog te delen met de Griekse autoriteiten. Het is vervolgens aan verweerder om te beoordelen wat de reactie van de Griekse autoriteiten op zijn beslissing betekent voor een eventueel te nemen terugkeerbesluit.
13. De rechtbank constateert dat met het in stand laten van de rechtsgevolgen van de afwijzing van de asielaanvraag en het niet in stand laten van de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit, een situatie ontstaat waarin de asielaanvraag is afgewezen zonder dat er een terugkeerbesluit is uitgevaardigd. Deze situatie is in tegenspraak met artikel 45 van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin staat namelijk dat de beschikking waarbij een asielaanvraag wordt afgewezen, geldt als een terugkeerbesluit. Omdat de rechtbank geconcludeerd heeft dat verweerder volgens het Unierecht geen terugkeerbesluit mag uitvaardigen voordat hij de uitkomst van zijn beoordeling heeft gedeeld met de Griekse autoriteiten en onderzocht heeft of de Griekse autoriteiten de vluchtelingenstatus zullen intrekken, moet die nationaalrechtelijke bepaling in dit geval buiten toepassing worden gelaten.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond, omdat verweerder in het bestreden besluit geen rekening heeft gehouden met de toekenning van de vluchtelingenstatus in Griekenland en de elementen die aan die beslissing ten grondslag lagen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten ten aanzien van de afwijzing van de asielaanvraag, omdat verweerder in beroep alsnog het Griekse asieldossier heeft opgevraagd en naar aanleiding hiervan een aanvullend standpunt heeft ingenomen waarin hij heeft kunnen concluderen dat eiseres bij terugkeer naar Somalië geen gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit in stand te laten. Verweerder had namelijk geen terugkeerbesluit mogen opleggen aan eiseres, omdat hij de uitkomst van zijn beoordeling niet heeft gedeeld met de Griekse autoriteiten en niet onderzocht heeft of de Griekse autoriteiten de verleende vluchtelingenstatus zullen intrekken.
15. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 2.267,50. [20]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit voor zover die zien op de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijven;
  • draagt verweerder op de uitkomst van zijn beoordeling te delen met de Griekse autoriteiten en te beoordelen wat de reactie van de Griekse autoriteiten hierop betekent voor een eventueel te nemen terugkeerbesluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, voorzitter, en mr. J.J.P. Bosman en mr. C.W. Griffioen, leden, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 18 juni 2024, ECLI:EU:C:2024:524 (
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
4.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011.
5.Zie artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn.
6.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank in de zaak van de broer van eiseres van 10 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16970.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1853.
8.Op grond van artikel 33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking) (hierna: Procedurerichtlijn), zoals in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
9.Arrest van het Hof van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219 (
10.Punt 74 en punt 76 van het arrest QY.
11.Uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1627.
12.Zie Informatiebericht 2025/20 Griekse statushouders.
13.Zoals bedoeld in artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
14.Zie artikel 3.37d, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) en paragraaf C7/30.5.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) specifiek voor Somalië.
15.Zie pagina 117 van het Algemeen Ambtsbericht Somalië uit april 2025.
16.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008.
17.Zie punt 78 van dit arrest.
18.Arrest van het Hof van 18 juni 2024, ECLI:EU:C:2024:521.
19.Uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2865, r.o. 7.3.
20.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor repliek/dupliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.