ECLI:NL:RBDHA:2025:21096

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
NL25.22325 en NL25.22328
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijf bij meerderjarige dochter en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiseres, een Surinaamse vrouw, heeft een aanvraag ingediend om bij haar meerderjarige dochter in Nederland te verblijven. De aanvraag is afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat eiseres niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste. De rechtbank heeft de zaak op 13 augustus 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht heeft gebaseerd op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat concludeert dat er geen medische noodsituatie te verwachten is bij terugkeer naar Suriname. Eiseres heeft niet voldoende onderbouwd dat er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid die haar recht op gezinsleven onder artikel 8 van het EVRM zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat de lange periode van scheiding en de financiële ondersteuning op afstand niet voldoende zijn om aan te tonen dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die vrijstelling van het mvv-vereiste rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.22325 en NL25.22328
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing haar aanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
2. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 27 november 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 mei 2025 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, mevrouw [naam] (referente), S.R. Ruissen-Souratram als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Surinaamse nationaliteit. Eiseres heeft een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aangevraagd met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’, omdat zij bij haar meerderjarige dochter (referente) in Nederland wil verblijven.
4. Eiseres heeft eerder, op 20 september 2016, een reguliere verblijfsvergunning aangevraagd voor ditzelfde verblijfsdoel. Bij besluit van 30 januari 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en bij besluit van 24 april 2017 is het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard, omdat eiseres niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van dit vereiste. Bij uitspraak van 5 april 2018 heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, zodat het besluit in rechte vaststaat.
5. Eiseres heeft ook op 28 augustus 2018 een reguliere verblijfsvergunning aangevraagd voor ditzelfde verblijfsdoel. Bij besluit van 16 oktober 2018 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en bij besluit van 7 november 2019 is het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 juli 2020 heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, zodat het besluit in rechte vaststaat.
6. Eiseres heeft daarna op 7 december 2021 een aanvraag ingediend om uitstel van vertrek [1] . Bij besluit van 15 april 2022 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld en bij besluit van 7 november 2019 is het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 december 2022 heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, zodat het besluit in rechte vaststaat.
7. Verweerder heeft de huidige aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste. Verweerder verwijst met betrekking tot de aangevoerde medische omstandigheden naar het medisch advies van Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) van 23 november 2023. Hieruit blijkt dat er geen medische noodsituatie op korte termijn valt te verwachten bij terugkeer naar Suriname. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat er geen sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM [2] nu referente meerderjarig is en niet is gebleken dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Ook is niet gebleken dat er sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkind (de zoon van referente). Verweerder heeft ook het eerder opgelegde terugkeerbesluit en het inreisverbod van twee jaar gehandhaafd.
Wat vindt eiseres in beroep?
8. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en vindt dat zij moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Ten aanzien van het BMA-advies stelt eiseres dat verweerder onvoldoende is ingegaan op de vaststelling van de huisarts dat sprake is van geheugenklachten en mogelijk dementie en onvoldoende informatie heeft opgevraagd over de mate van mantelzorg. Ook heeft verweerder ten onrechte de informatie van de ziekenhuisafspraak van eiseres niet afgewacht om een nieuw advies op te vragen. In het BMA-advies is ook de aanwezigheid van adequate zorg in Suriname niet onderzocht, waardoor eiseres niet heeft kunnen reageren op de toegankelijkheid van de zorg. Verder heeft verweerder ten onrechte gesteld dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid en er geen sprake zou zijn van een beschermenswaardig gezinsleven. Eiseres verwijst daarbij naar de jarenlange samenwoning met referente, de mantelzorg die referente aan haar verleent, haar financiële afhankelijkheid, haar medische omstandigheden en de hoge zorgkosten in Suriname, haar sterke banden met Nederland gelet op haar oud-Nederlanderschap en het feit dat referente niet naar Suriname kan verhuizen gelet op de omgang tussen haar zoon en zijn vader in Nederland. Verweerder heeft ook ten onrechte geen evenredigheidstoets gedaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
BMA-advies
9. De rechtbank stelt voorop dat het advies van het BMA een deskundigenadvies is. Dat betekent dat verweerder in principe van dit advies uit mag gaan, zolang dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen en de inhoud ervan inzichtelijk en concludent is. [3] Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval uit mocht gaan van het BMA-advies, omdat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en de inhoud hiervan inzichtelijk is. De rechtbank stelt vast dat het BMA-advies is opgesteld op basis van de door eiseres overgelegde stukken en dat eiseres niets heeft ingebracht op grond waarvan kan worden gesteld dat verweerder niet aan zijn vergewisplicht zou hebben voldaan en dat verweerder niet had mogen afgaan op de conclusies van de BMA-arts. Voor zover eiseres heeft gewezen op de langzame genezing van haar wond, haar geheugenklachten en de mantelzorg door referente aan eiseres, blijken deze medische omstandigheden ook uit de brief van de huisarts van eiseres. Het BMA heeft deze omstandigheden meegenomen in het advies. Op basis daarvan heeft de BMA-arts geconcludeerd dat eiseres kan reizen en er bij uitblijven van behandeling geen medische noodsituatie wordt verwacht. Indien eiseres de aan die informatie verbonden conclusies had willen betwisten, had het op haar weg gelegen actuelere medische stukken van de behandelaar te overleggen waaruit blijkt dat de conclusie van de BMA-arts geen stand kan houden. Uit het overgelegde medicijnenoverzicht blijkt niet dat er sprake is van een gewijzigde situatie. Eiseres heeft ook geen contra-expertise ingediend of andere argumenten naar voren gebracht waaruit twijfel ontstaat over de juistheid of volledigheid van de adviezen.
10. Voor zover eiseres betoogt dat te veel tijd is verstreken tussen het BMA-advies en het bestreden besluit, overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel tussen het BMA-advies van 23 november 2023 en het bestreden besluit van 14 mei 2025 een periode van achttien maanden zit, volgt uit het BMA-protocol [4] niet dat een advies van ouder dan zes maanden uitsluitend vanwege het verstrijken van de tijd niet meer ten grondslag mag worden gelegd aan een besluit. Het BMA-protocol adviseert wel om het advies na zes maanden in beginsel niet meer te gebruiken, tenzij blijkt dat de medische situatie ongewijzigd is. In het geval van eiseres zijn er geen aanwijzingen naar voren gebracht die erop wijzen dat haar gezondheidstoestand daadwerkelijk is veranderd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich in het geval van eiseres geeft mogen baseren op een BMA-advies dat ouder is dan zes maanden.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
11. Ouders en hun meerderjarige kinderen kunnen alleen een beroep doen op artikel 8 van het EVRM als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Uit vaste rechtspraak van het EHRM volgt dat de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van de vraag of er sprake is van een afhankelijkheid tussen volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. [5] Bij de beoordeling van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, dient verweerder alle individuele omstandigheden van het geval te betrekken. Zo kan van belang zijn de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, de banden met het land van herkomst en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin en hebben samengewoond. Het is aan de betrokken vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan verweerder om te beoordelen of er daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De bestuursrechter moet het onderzoek van verweerder naar de relevante feiten en omstandigheden en de door verweerder gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM, als dit wordt betwist, volledig toetsen. Bij de weging van de elementen heeft verweerder beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend. [6]
11.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referente. Verweerder heeft bij dat oordeel alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder de lange periode dat eiseres en referenten gescheiden van elkaar hebben gewoond, de financiële ondersteuning die referenten op afstand kunnen blijven geven en de medische situatie van eiseres. Ten aanzien van de medische situatie van eiseres heeft verweerder kunnen betrekken dat het weliswaar begrijpelijk is dat eiseres door referente verzorgd wil worden, maar dat niet is gebleken dat eiseres mantelzorg nodig heeft of dat zij alleen zorg van referente kan krijgen. Daarbij is van belang dat eiseres niet heeft onderbouwd dat zij in Suriname vanwege de hoge kosten in geen enkel verzorgingstehuis terecht zou kunnen en niet heeft onderbouwd dat zij van overheidswege geen aanspraak zou kunnen maken op tegemoetkomingen om de kosten te dekken. Ook is niet onderbouwd dat eiseres voor haar zorg alleen in een verzorgingstehuis terecht kan en niet op zichzelf zou kunnen wonen. Ten aanzien van het oud-Nederlanderschap van eiseres heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiseres bijna haar hele volwassen leven in Suriname heeft gewoond en dat niet is gebleken dat haar banden met Nederland meer dan beperkt zijn. Het beroep van eiseres op verschillende uitspraken leidt evenmin tot een ander oordeel. Eiseres heeft daarbij niet nader geconcretiseerd waarom deze uitspraken vergelijkbaar zijn met haar situatie of leiden tot de conclusie dat verweerder ten onrechte geen bijkomende elementen van afhankelijkheid heeft aangenomen.
11.2.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid en daarmee geen sprake is van een beschermenswaardig familieleven tussen eiseres en referente in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft dan ook geen belangenafweging hoeven maken.
Hardheidsclausule
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder eiseres niet heeft hoeven vrijstellen van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule, omdat er in haar geval geen sprake is van voldoende bijzondere omstandigheden, ook niet in combinatie met de veronderstelling dat eiseres voldoet aan alle voorwaarden voor verblijf. [7] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de medische situatie van eiseres geen aanleiding hoeven zien toepassing te geven aan de hardheidsclausule nu uit het BMA-advies blijkt dat eiseres bij terugkeer naar Suriname niet in een medische noodsituatie zal geraken. De rechtbank acht het voorstelbaar dat eiseres graag bij haar dochter wil zijn, naarmate zij ouder en hulpbehoevender wordt, echter is dit niet een bijzondere omstandigheid die noopt tot vrijstelling van het mvv-vereiste.
Hoorplicht
12. Voor zover eiseres ter zitting heeft gesteld dat de hoorzitting onzorgvuldig is verlopen, overweegt de rechtbank dat uit het verslag van de hoorzitting niet is gebleken dat eiseres niet alles naar voren heeft kunnen brengen. Verweerder heeft er ook op kunnen wijzen dat eiseres hierover een klacht had kunnen indienen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond.
14. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [8] .
15. Eiseres krijgt daarom ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep
of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1598 (de Afdeling).
4.Zie het BMA-protocol d.d. 31 oktober 2023.
5.Zie onder meer uitspraak van het EHRM van 2 september 2022 (
6.Uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145.
7.Uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001.
8.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.