ECLI:NL:RBDHA:2025:2111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
NL24.46295
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in asielzaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en de Minister van Asiel en Migratie. Verzoekster had een asielaanvraag ingediend, maar de minister had niet tijdig beslist. Op 13 december 2024 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken. Ze verzocht de rechtbank om de minister te veroordelen in de proceskosten. De minister heeft aangegeven de kosten te willen vergoeden. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de minister tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster door alsnog te beslissen op de aanvraag. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot betaling van € 437,50 aan proceskosten, rekening houdend met de wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht is. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46295
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoekster], V-nummer: [V-nummer] , verzoekster
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Verzoekster heeft dit beroep ingediend, omdat de minister niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van verzoekster.
Op 13 december 2024 heeft de minister alsnog een besluit genomen op de aanvraag.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De minister heeft aangegeven de proceskosten wel te willen vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop, is de minister tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster door alsnog te beslissen op de aanvraag.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat verzoekster een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een verzoek in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5,
omdat deze zaak van licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een verzoek tot proceskostenveroordeling, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang beperkt is en de aard van de zaak eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak één categorie lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 februari 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.