ECLI:NL:RBDHA:2025:21118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
SGR 25/728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de aanvullende schadevergoeding in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2025, in de zaak SGR 25/728, wordt het beroep van eiseres tegen de hoogte van de aanvullende schadevergoeding beoordeeld. Eiseres, die gedupeerd is door de kinderopvangtoeslagaffaire, had een aanvullende schadevergoeding van € 16.561,- ontvangen, welke later werd verhoogd met € 4.742,-. Eiseres betwist de hoogte van deze schadevergoeding en stelt dat er meer schade is geleden door studievertraging en een openstaande studieschuld. De rechtbank heeft de zaak op 25 september 2025 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vertraging in haar opleiding Bedrijfskunde het gevolg is van de benadeling als toeslagouder. De rechtbank wijst erop dat eiseres haar opleiding Associate Degree Officemanagement succesvol heeft afgerond en dat er na 2016 geen terugvorderingen meer hebben plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat het causaal verband tussen de benadeling en de studievertraging onvoldoende is aangetoond. Eiseres heeft ook niet overtuigend aangetoond dat haar studieschuld direct voortvloeit uit de benadeling.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit van verweerder in stand blijft. De rechtbank benadrukt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 14 oktober 2025 en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/728

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Rachid),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Burghout en mr. I. Mulder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de aanvullende schadevergoeding die haar is toegekend op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1.
Verweerder heeft bij primair besluit van 19 mei 2023 een aanvullende schadevergoeding toegekend van € 16.561,-. Met het bestreden besluit van 24 december 2024 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder het bedrag verhoogd met € 4.742,-. Verder is verweerder bij zijn beslissing gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigden van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire; zij is voor de toeslagjaren 2013 tot en met 2015 met onterechte terugvorderingen geconfronteerd.
3. In het kader van integrale herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag heeft zij een forfaitair compensatiebedrag van € 30.000,- ontvangen. Vervolgens heeft eiseres op 20 januari 2022 om aanvullende schadevergoeding verzocht.
4. De Commissie Werkelijke Schade (CWS) heeft op 30 maart 2023 geadviseerd tot toekenning van een aanvullende schadevergoeding van € 16.561,-. Dit schadebedrag is bij primair besluit van 19 mei 2023 aan eiseres toegekend. De vergoeding heeft betrekking op twee schadecomponenten: inkomensschade door opgelopen studievertraging van een jaar tijdens het volgen van de hbo-opleiding Associatie Degree Officemanagement tussen 2013 en 2015 en daarnaast immateriële schade.
4.1
Tijdens de bezwaarfase heeft CWS haar beleid voor de begroting van aanvullende schade, met ingang van 1 juli 2024 aangepast. Omdat toepassing van het gewijzigde beleid tot een hoger schadebedrag voor eiseres leidt, heeft verweerder de vergoeding voor de immateriële schadecomponent bij het bestreden besluit met € 4.742- verhoogd. Er is geen schadecomponent toegevoegd. Het bezwaar van eiseres is ongegrond verklaard.
Wat voert eiseres aan in beroep?
5. Volgens eiseres is het schadebedrag onzorgvuldig vastgesteld, voldoet de onderbouwing daarvan niet aan het vereiste van een deugdelijke motivering en is het rechtszekerheidsbeginsel geschonden.
5.1
Ten onrechte heeft verweerder alleen een schadebedrag toegekend voor studievertraging tijdens de opleiding Associatie Degree Officemanagement. Ook tijdens de daaropvolgende opleiding Bedrijfskunde heeft eiseres vertraging opgelopen. Die vertraging werd eveneens veroorzaakt door problemen die voortvloeiden uit haar benadeling als toeslagouder. In 2016, het jaar dat zij met de opleiding begon, was eiseres deze problemen niet te boven gekomen; haar gezondheidsklachten namen juist toe. Verweerder miskent de mentale en fysieke impact die de benadeling had voor eiseres als alleenstaande ouder.
5.2
Verweerder heeft ten onrechte geen schadebedrag toegekend voor de openstaande studieschuld van eiseres, over de laatste acht maanden van de opleiding Bedrijfskunde. Die studieschuld is het gevolg van haar benadeling als toeslagouder. Door de veroorzaakte financiële problemen was zij genoodzaakt een studielening aan te gaan om in haar levensonderhoud te voorzien. De overweging van CWS dat dit geen schadepost zou zijn is onbegrijpelijk.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Juridische uitgangspunten bij de beoordeling
6. Als een gedupeerde aanvrager meer schade heeft geleden dan op grond van de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag is toegekend, heeft de aanvrager aanspraak op een aanvullende schadevergoeding. [1] De aanvrager van aanvullende compensatie hoeft zijn schade niet te bewijzen, maar moet wel aannemelijk en concreet maken dat en in welke mate de werkelijk geleden schade het toegekende compensatiebedrag te boven gaat. Verweerder moet bij zijn besluit op de aanvraag om aanvullende compensatie aansluiting zoeken bij het civiele schadevergoedingsrecht. Hetzelfde geldt voor de bestuursrechter bij de toetsing van een dergelijk besluit. Dat betekent dat de bestuursrechter de aansprakelijkheid voor de schade en de omvang daarvan ten volle toetst, uitgaande van wat daarover tussen verweerder en de aanvrager in geschil is. [2]
Moet verweerder meer schade vergoeden?
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog, dat verweerder verdere schadevergoeding moet toekennen voor de studievertraging en de openstaande studieschuld. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt.
8. Eiseres heeft in augustus van 2016 de opleiding Associate Degree Officemanagement afgerond en is vervolgens op 1 september 2016 begonnen met de opleiding Bedrijfskunde. Na 2016 hebben geen terugvorderingen meer plaatsgevonden. Gezien de succesvolle afronding van de opleiding Associate Degree Officemanagement en het uitblijven van verdere terugvorderingen na 2016, is het niet aannemelijk dat de benadeling van eiseres is aan te wijzen als doorslaggevende oorzaak voor vertraging in de afronding van de opleiding Bedrijfskunde. Dat eiseres veel stress en lichamelijke klachten heeft ervaren, betekent nog niet dat dit ook de voortgang van deze opleiding heeft vertraagd. De gezondheidsklachten en financiële zorgen waar eiseres naar verwijst, zijn algemeen omschreven en missen een objectieve, feitelijke onderbouwing. De door eiseres ingebrachte brief van haar huisarts volstaat daarvoor niet; deze brief geeft een globaal beeld van de medische toestand van eiseres aan het begin van 2016, maar geeft geen aanwijzingen over haar situatie in de daaropvolgende periode. Tussen de benadeling en deze vertraging, is een causaal verband dus onvoldoende aannemelijk geworden. Anders dan eiseres betoogt, heeft verweerder niet miskend dat zij het als alleenstaande ouder zwaar heeft gehad. De erkenning daarvan blijkt uit de toekenning van de immateriële schadevergoeding en de schadevergoeding wegens studievertraging tijdens de eerdere opleiding.
9. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen in r.o. 8, heeft eiseres niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de vertraagde afronding van de opleiding Bedrijfskunde is veroorzaakt door haar benadeling. Dat eiseres meer studiegeld heeft geleend dan bij een snellere afronding van de opleiding het geval zou zijn geweest, is dus evenmin aan te merken als aannemelijk gevolg van deze problematiek en daarmee ook niet aan verweerder toe te rekenen. Bovendien maakt eiseres niet voldoende concreet hoe haar benadeling ertoe heeft geleid, dat zij geen andere keus had dan het aangaan van een studielening om de leef- en gezinsuitgaven te voldoen. Het causaal verband tussen haar benadeling en de resterende studieschuld is dus onvoldoende aannemelijk geworden. Hoe de vordering van eiseres zich verhoudt tot de kwijtscheldingsregeling uit hoofdstuk 3 van de Wht en of sprake is van een schadepost, kan daarom verder buiten beschouwing blijven.
10. CWS heeft in haar advies begrijpelijk en uitvoerig uitgelegd waarom deze twee bestanddelen niet voor aanvullende schadevergoeding in aanmerking komen. Met de persoonlijke omstandigheden van eiseres en alle overige relevante feiten is rekening gehouden. Verweerder heeft dit advies aan haar besluit ten grondslag mogen leggen. Het bestreden besluit is dan ook voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en deugdelijk gemotiveerd. Ook maakt het bestreden besluit duidelijk op welke schadevergoeding eiseres aanspraak kan maken, voor welke gestelde schadeposten dat niet het geval is en waar dat op is gebaseerd. Een schending van het rechtszekerheidsbeginsel is dus niet aan de orde.
11. De rechtbank heeft er oog voor, dat eiseres een moeilijke periode heeft doorgemaakt en veel doorzettingsvermogen heeft moeten opbrengen. Er is echter onvoldoende grondslag om verweerder tot een hogere schadevergoeding te verplichten dan in het bestreden besluit is toegekend.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, lid 3 en artikel 2.3, lid 9 van de Wht.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, uitspraak van 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3620.