ECLI:NL:RBDHA:2025:21143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
NL25.25863
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Nigeriaan wegens ongeloofwaardigheid van verklaringen en onvoldoende gelegenheid tot aanvulling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 13 oktober 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser behandeld. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, heeft op 24 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. I.A.G. Lodders, heeft deze aanvraag op 5 juni 2025 afgewezen, omdat de problemen van de eiser met jongeren in Nigeria als ongeloofwaardig werden beschouwd. De rechtbank oordeelt dat de minister de eiser voldoende gelegenheid heeft geboden om zijn verklaringen aan te vullen en te verduidelijken. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven, omdat de verklaringen van de eiser over zijn vlucht en de problemen met de jongeren niet consistent en aannemelijk zijn. De rechtbank wijst erop dat de minister niet verplicht is om de eiser met elke tegenstrijdigheid te confronteren tijdens het gehoor, en dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn asielrelaas te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.25863
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. I.A.G. Lodders).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 20001. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De minister heeft de problemen van eiser met de jongeren ongeloofwaardig mogen achten. Eiser is door de minister voldoende in gelegenheid gesteld om zijn verklaringen over dit asielmotief aan te vullen, te verduidelijken en om te reageren op tegenwerpingen van de minister. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 24 februari 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000. De minister heeft met het bestreden besluit van 5 juni 2025 deze aanvraag in de algemene asielprocedure afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. S.J. Koolen als waarnemer van de gemachtigde van eiser, P. Cuypers als tolk en de gemachtigde van de minister.
1 Vreemdelingenwet 2000

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft problemen gekregen vanwege zijn buurman die homoseksueel is. Eiser hoorde in een restaurant jongeren praten over het vermoorden van deze buurman, waarna eiser deze buurman gewaarschuwd heeft. De jongeren hebben daarop telefonisch van de betreffende buurman vernomen dat eiser deze informatie heeft gedeeld. Om die reden hebben de jongeren eiser aangevallen en hebben zij gedreigd om hem te vermoorden. Eiser is hierna Nigeria ontvlucht.

Het bestreden besluit

4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1) Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) Problemen met de jongeren vanwege de buurman.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig zijn. De problemen met de jongeren vanwege de buurman worden ongeloofwaardig geacht. De minister betrekt hierbij dat objectieve documenten ontbreken die het asielrelaas van eiser (kunnen) onderbouwen. Daarnaast vormen de verklaringen van eiser over dit asielmotief geen samenhangend en aannemelijk geheel.2 De minister wijst er in dit verband op dat eiser slechts zeer beperkte informatie kan verschaffen over zijn buurman en over de jongeren. De verklaringen van eiser over de problemen met de jongeren acht de minister onaannemelijk en ook de door eiser geschetste gang van zaken is niet aannemelijk in de Nigeriaanse context. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag van eiser als ongegrond wordt afgewezen.
Gronden van beroep en beoordeling daarvan
5. Eiser heeft diverse gronden van beroep aangevoerd. Eiser voert aan dat de minister niet heeft voldaan aan de samenwerkingsplicht. Daarnaast is eiser onvoldoende in de gelegenheid gesteld om zijn verklaringen tijdens het nader gehoor aan te vullen en te verduidelijken. Het bestreden besluit is volgens eiser ook onvoldoende gemotiveerd op het punt van het contact tussen de buurman en de jongeren. Tot slot heeft de minister de verklaringen van eiser over zijn vlucht en over het gedrag van de buurman ten onrechte niet geloofwaardig geacht.
Niet voldoen aan de samenwerkingsplicht
6. Eiser voert aan dat de minister in het bestreden besluit de gevoelens van boosheid van eiser onderkent. Eiser betwist dat hij, onder invloed van deze gevoelens van boosheid, voldoende in staat was om te verklaren. Ook is eiser onvoldoende gelegenheid geboden om te verklaren. De minister kan daarom volgens eiser niet volstaan met de algemene mededeling dat voldoende gelegenheid om te verklaren is geboden. De minister had gelet op de samenwerkingsplicht meer moeite moeten doen om eiser duidelijk te maken dat, ondanks zijn emoties, nadere verklaringen worden gevraagd. Eiser verwijst hiervoor naar het Unierecht3, waaruit volgt dat van de minister een actieve houding mag worden verwacht.
2 artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw 2000.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit het medisch advies van 19 december 2024 niet blijkt van enige relevante beperking bij het horen en/of beslissen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de minister de gevoelens van boosheid heeft onderkend. In het bestreden besluit4 wordt vermeld dat eiser
'(...) aangeeft boos te worden (...)'. Dit is naar het oordeel van de rechtbank vooral een weergave van de verklaring van eiser, die weliswaar wijst op boosheid, maar geen onderkenning is van de zijde van de minister. Daarnaast stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat uit de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor niet blijkt van emotie of schaamte die eiser belemmerde om over het contact met zijn homoseksuele buurman te verklaren. De minister mocht hierbij ook verwijzen naar de verklaring die eiser zelf aandraagt in zijn zienswijze, welke verklaring is weergeven op pagina 21 van het rapport nader gehoor. Voorts mocht de minister er op wijzen dat eiser eerst weigerde op vragen te antwoorden, een wedervraag stelde en dat eiser viermaal in de gelegenheid is gesteld om over het contact met de buurman te verklaren. De rechtbank is gelet op het medisch advies, de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor en het herhaaldelijk doorvragen van oordeel dat, onder deze omstandigheden, niet valt in te zien dat de minister meer moeite had moeten doen en/of een meer actieve houding moest aannemen om eiser duidelijk te maken dat nadere verklaringen van hem werden gevraagd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister de samenwerkingsplicht niet heeft geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Aanvullen en verduidelijken van verklaringen
7. Eiser richt zich met deze beroepsgrond tegen de tegenwerping dat hij vaag en summier heeft verklaard over de situatie in het restaurant. Eiser voert aan dat hij een eerlijke kans had moeten krijgen om alle relevante informatie te vertellen en om te reageren op tegenwerpingen. Volgens eiser kan niet worden beoordeeld of de minister voldoende invulling aan de samenwerkingsplicht heeft gegeven door uit te leggen welke tegenwerpingen de minister wil hanteren. Bovendien moet eiser op grond van het Unierecht, tijdens een gehoor, de gelegenheid krijgen om te reageren op tegenwerpingen. Een reactiemogelijkheid die wordt geboden na het uitbrengen van een voornemen is volgens eiser te laat en maakt dat onzorgvuldig is gehoord en het bestreden besluit daarmee onzorgvuldig is voorbereid. De tegenwerping dat eiser een willekeurige naam heeft genoemd als naam van het restaurant, maakt dat de minister elk detail dat niet vergezeld gaat van hard bewijs opzij kan zetten hetgeen bezwaarlijk als voldoende motivering kan gelden. Eiser heeft antwoord gegeven op de vragen tijdens het nader gehoor, maar kennelijk waren deze antwoorden voor de minister niet duidelijk genoeg zodat het op de weg van de minister had gelegen om verduidelijking te vragen.
7.1.
De minister wijst in het bestreden besluit op Werkinstructie (WI) 2024/65 waaruit volgt dat het in de eerste plaats aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. De minister heeft de verklaringen van eiser, zoals geciteerd op pagina 3 en 4 van het bestreden besluit, niet ten onrechte als vaag en summier beoordeeld. Eiser geeft in deze verklaringen slechts een zeer globale schets van de situatie in het restaurant waarin als enige specifieke detail naar voren komt dat de jongeren bier dronken en eiser zat te eten. De minister mocht het daarbij opmerkelijk vinden dat eiser pas bij zienswijze een inschatting maakt van het aantal jongeren in het restaurant. Hierbij heeft de minister ook niet ten onrechte betrokken dat eiser weinig details over de jongeren kan geven. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte opgemerkt dat niet doorgevraagd kan worden als eiser zelf, tijdens een gehoor, geen informatie verschaft waar vervolgens op doorgevraagd kan worden.
3 Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), C-560/14,
M. v. Minister for Justice and Equality, Ireland and the Attorney General.
4 Beschikking 5 juni 2025, pagina 2.
5 In het bijzonder paragraaf 3.1.
7.2.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat hij tijdens het nader gehoor had moeten worden geconfronteerd met tegenwerpingen. Op grond van artikel 3.113, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is de minister gehouden om eiser in de gelegenheid te stellen om zo volledig mogelijk de tot staving van zijn aanvraag noodzakelijke elementen aan te voeren, wat volgens dit artikellid onder meer inhoudt dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld om uitleg te geven over inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen. De rechtbank overweegt in dat verband dat het niet in alle gevallen mogelijk is om een vreemdeling tijdens het gehoor met (vermeende) inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen te confronteren. Bovendien heeft eiser de gelegenheid gehad om op tegenwerpingen te reageren door op het nader gehoor correcties en aanvullingen in te dienen en door op het voornemen te reageren met een zienswijze. Hierdoor is eiser op verschillende manieren in de gelegenheid gesteld om op de tegenwerping van de minister, dat hij vaag en summier heeft verklaard over de situatie in het restaurant, in te gaan. Dat deze werkwijze van de minister onzorgvuldig zou zijn volgt de rechtbank gelet op het voorgaande niet.
7.3.
De rechtbank acht verder van belang dat artikel 3.113, tweede lid, van het Vb 2000 ziet op het in de gelegenheid stellen van de vreemdeling om uitleg te geven over (onder meer) inconsistenties en tegenstrijdigheden. Dit kan door middel van confrontatie, maar ook door het stellen van vragen. Ook in zoverre verlangt voornoemd artikellid niet dat de minister eiser tijdens het nader gehoor met elke tegenstrijdigheid (direct) confronteert en uit dit artikellid vloeit ook niet voort dat de minister alleen tegenwerpingen mag hanteren die eerst expliciet aan de vreemdeling zijn voorgehouden in het nader gehoor. De beroepsgrond slaagt niet.
Gebrekkige motivering ten aanzien van contact tussen buurman en de jongeren
8. Eiser voert aan dat het bestreden besluit, waar het gaat over het contact tussen de buurman en de jongeren, gebrekkig gemotiveerd is. Ter onderbouwing van dit standpunt voert eiser aan dat hem niet verweten kan worden dat hij bepaalde kennis mist. Meer in het bijzonder kan eiser niet worden verweten dat hij moet verklaren waarom de jongeren hem verdachten van het doorspelen van informatie. Een dergelijke verklaring kan niet van eiser worden verlangd omdat van eiser alleen verwacht mag worden dat hij verklaart over wat hij meemaakt en hoort. Eiser heeft gehoord dat de jongeren zeiden dat de buurman had gebeld. Daarnaast hebben de jongeren ook andere omstandigheden genoemd waardoor zij bij eiser uitkwamen. Ten onrechte heeft de minister de door de jongeren genoemde omstandigheden ongeloofwaardig bevonden, terwijl beoordeeld moet worden of de verklaringen van eiser (on)geloofwaardig zijn. De minister heeft verzuimd te beoordelen of het mogelijk is dat de jongeren verschillende verklaringen gaven over hoe zij bij eiser zijn uitgekomen.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister op hetgeen eiser heeft aangevoerd in zijn zienswijze voldoende gemotiveerd is ingegaan in het bestreden besluit. Anders dan eiser stelt heeft de minister de verklaringen6 die eiser, onder andere in zijn vrije asielrelaas, heeft afgelegd over het contact tussen de buurman en de jongeren beoordeeld. Niet ten onrechte heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat de buurman contact opneemt met de jongeren die hem willen vermoorden. Hieruit volgt dat de minister ook niet aannemelijk heeft hoeven vinden dat de jongeren bekend waren met het waarschuwen van de buurman door eiser. Dat eiser in het restaurant gezien is door de jongeren terwijl eiser aan de kant zat te eten maakt, zoals de minister niet ten onrechte stelt, niet aannemelijk dat de jongeren wisten van het waarschuwen van de buurman door eiser. Ook kenden eiser en de jongeren elkaar niet. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de jongeren hem (zouden) kennen en niet aannemelijk heeft gemaakt dat de jongeren iets konden weten van het waarschuwen van de buurman door eiser op grond waarvan eiser als doelwit kan worden gezien. De beroepsgrond slaagt niet.
Verklaringen over de vlucht van eiser
9. Eiser persisteert bij hetgeen hij in zijn zienswijze over zijn vlucht na de aanval naar voren heeft gebracht. Eiser merkt aanvullend op dat de minister niet onderbouwt dat iemand die in paniek is zeer alert zou zijn op de feiten. Deze algemene aanname van de minister kan daarom niet worden gevolgd. Overeind blijft dat eiser is gevlucht en in voor hem onbekende plaatsen in leegstaande gebouwen heeft verbleven. Om die reden kon eiser geen specifieke locaties delen.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in het voornemen uitvoerig heeft gemotiveerd waarom de verklaringen7 van eiser over de mishandeling en zijn vlucht daarna niet coherent, vaag en summier zijn. Op hetgeen eiser in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht is in het bestreden besluit gemotiveerd gereageerd. In het bestreden besluit wijst de minister er niet ten onrechte op dat van eiser verwacht mag worden, hetgeen eiser tijdens het nader gehoor ook herhaaldelijk en uitdrukkelijk is gevraagd, om uitgebreid(er) te verklaren over een incident dat raakt aan de kern van zijn asielrelaas. Eiser is Nigeria immers na dit incident ontvlucht. De algemene verklaringen op pagina 24 tot en met 28 van het nader gehoor zijn, zoals de minister niet ten onrechte stelt, hiervoor onvoldoende. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser authentieke en meer uitgebreide verklaringen verwacht hadden mogen worden.
9.2.
Daarnaast heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank de verklaringen van eiser over zijn vlucht niet ten onrechte onaannemelijk geacht. Hierbij mocht de minister er op wijzen, zoals ook is toegelicht in het bestreden besluit, dat eiser iets gezien moet hebben in die zin dat eiser via een bepaalde weg is gevlucht of bepaalde overwegingen had om weg te komen. De beroepsgrond slaagt niet.
De verklaringen over het gedrag van de buurman zijn niet geloofwaardig
10. Eiser blijft bij de zienswijze die hij op dit punt naar voren heeft gebracht. Daarbij merkt eiser op dat van hem niet verlangd mag worden dat hij de exacte beweegredenen van de buurman kent. Het handelen van de buurman is ook voor eiser een raadsel. De veronderstelling van de minister dat in Nigeria sprake is van een context waarin dergelijk gedrag niet voor zou komen is niet juist en ook niet voldoende onderbouwd. Weliswaar is homoseksualiteit in Nigeria strafbaar en rust er een (maatschappelijk) taboe op, maar dat is onvoldoende om het gedrag van de buurman volledig als ongeloofwaardig af te doen. Juist het feit dat het gesprek tussen eiser en buurman een één-op-één plaatsvond maakt dat het relaas ondanks de Nigeriaanse context niet ongeloofwaardig hoeft te zijn. Dat zou alleen het geval zijn als derden het gesprek tussen eiser en buurman zouden hebben kunnen horen.
6 rapport Nader gehoor, pagina 16.
7 rapport Nader gehoor, pagina 24 tot en met 28.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat deze beroepsgrond grotendeels een herhaling vormt van de zienswijze en dat de minister hier in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op heeft gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister zich op het standpunt stellen dat, ook indien er sprake was van een één-op-één gesprek tussen eiser en zijn buurman, dat dit niet wegneemt dat de buurman eiser amper kende. Door op een dergelijke manier over zijn homoseksuele gerichtheid te vertellen heeft de buurman, zoals de minister niet ten onrechte stelt, een groot risico genomen. Niet ten onrechte heeft de minister geconcludeerd dat het risico van een gesprek zoals door eiser beschreven vergelijkbaar is met in het openbaar verklaren over homoseksuele gerichtheid. De minister heeft hierbij kunnen betrekken dat er grote risico’s zijn voor leden van de LHBTI- gemeenschap in Nigeria en dat het behoren tot die gemeenschap strafbaar is.8 Dat alleen eiser hoorde over de homoseksuele gerichtheid van de buurman neemt niet weg dat het voor de buurman direct een enorm risico was omdat hij eiser amper kende en ook niet kon weten hoe eiser hier op zou reageren. Niet ten onrechte concludeert de minister daarom dat het in de Nigeriaanse context niet aannemelijk is dat de buurman openlijk over zijn homoseksuele gerichtheid sprak met eiser. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. De minister heeft de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als ongegrond.
11.1
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
8 Algemeen Ambtsbericht Nigeria (januari 2023), paragraaf 3.6, pagina 54 tot en met 61.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 oktober 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.