ECLI:NL:RBDHA:2025:21238

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
25/2463 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over niet tijdig beslissen door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake Wob-verzoek

In deze uitspraak behandelt de Rechtbank Den Haag het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 8 augustus 2025, waarin werd geoordeeld dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) niet tijdig had beslist op het bezwaar van de opposant. De opposant had op 30 december 2020 een Wob-verzoek ingediend om inzage in documenten over de wettelijke aansprakelijkheid van leveranciers van COVID-19 vaccins. Na verschillende besluiten van de minister, waarbij eerdere besluiten werden ingetrokken en vervangen, had de opposant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 juli 2023. Dit bezwaar was nog niet behandeld, wat leidde tot de eerdere uitspraak van de rechtbank waarin werd geoordeeld dat de minister niet tijdig had beslist.

De opposant heeft verzet ingesteld tegen de uitspraak van 8 augustus 2025, omdat hij het niet eens was met de hoogte van de opgelegde dwangsom en de doorlooptijd daarvan. De rechtbank oordeelt dat het verzet ongegrond is, omdat de kennelijkheid van de gegrondheid van het beroep niet in geschil is en de opposant geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die niet al in eerdere beroepsgronden waren opgenomen. De rechtbank benadrukt dat het rechtsmiddel van verzet niet bedoeld is om eerdere uitspraken te herzien zonder dat er discussie bestaat over de gegrondheid van het beroep. De rechtbank bevestigt dat de bestreden uitspraak in stand blijft en verklaart het verzet ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2463 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2025 op het verzet van

[opposant], uit [woonplaats] , opposant [1] ,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 8 augustus 2025, zaaknummer SGR 25/2463, in het geding tussen
opposant
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS),geopposeerde [2] .

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het verzet dat door opposant is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 8 augustus 2025.
1.1
Opposant heeft op 30 december 2020 een verzoek op grond van de destijds geldende Wet openbaarheid van bestuur (hierna: “de Wob”) ingediend bij geopposseerde. Hij heeft verzocht om inzage in documenten waaruit blijkt hoe de wettelijke aansprakelijkheid is geregeld tussen de overheid en leveranciers van de COVID-19 vaccins over de periode tot en met 30 december 2020.
1.2
Bij besluit van 4 april 2023 heeft verweerder, met toepassing van de Wet open overheid (hierna: “de Woo” [3] ), een eerste besluit genomen op dit verzoek van opposant.
1.3
Met het besluit van 6 juli 2023 heeft verweerder het eerste besluit van 4 april 2023 ingetrokken en vervangen.
1.4
Met het besluit van 2 oktober 2024 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen om gebreken in de eerdere besluitvorming te herstellen.
1.5
Opposant heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 juli 2023. Dit bezwaar ziet van rechtswege [4] ook op het aanvullende besluit van 2 oktober 2024.
1.6
Verweerder heeft nog geen beslissing genomen op dit bezwaar.
1.7
Bij uitspraak van 26 april 2024 [5] is het eerste beroep niet tijdig beslissen op het bezwaar gegrond verklaard. De uiterlijke beslisdatum werd vastgesteld op 30 juni 2024, en hieraan werd een rechterlijke dwangsom van €100,- per dag gekoppeld, met een maximum van €100.000,-.
1.8
Bij uitspraak van 19 februari 2025 [6] is het tweede beroep niet tijdig beslissen ook gegrond verklaard. De uiterlijke beslisdatum werd vastgesteld op 1 april 2025, en hieraan werd een symbolische rechterlijke dwangsom van €1 per dag gekoppeld, met een maximum van €1,-.
1.9
Bij uitspraak van 8 augustus 2025 [7] is het derde beroep niet tijdig beslissen ook gegrond verklaard. De uiterlijke beslisdatum werd vastgesteld op 22 augustus 2025, en hieraan werd een rechterlijke dwangsom van €50,- per dag gekoppeld, met een maximum van €7.500-.
1.1
Opposant heeft op 28 augustus 2025 verzet ingesteld tegen deze uitspraak (hierna: “de bestreden uitspraak”).
1.11
De rechtbank heeft het verzet op 4 november 2025 op zitting behandeld. Opposant is verschenen. Namens geopposeerde was mr. K.K.K. Marhe aanwezig op de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Deze zaak gaat over het niet tijdig beslissen door de minister in de bezwaarprocedure van opposant. Opposant heeft dit verzet ingediend, omdat hij het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank van 8 augustus 2025 over zijn derde beroep niet tijdig beslissen.
Wat zijn de standpunten van opposant in dit verzet?
3. Opposant klaagt ten eerste over de handelswijze en de wijze van communiceren van de minister. Hij begrijpt niet waarom de minister na ruim twee jaar nog steeds geen besluit op zijn bezwaar heeft genomen en de in de bestreden uitspraak gestelde beslistermijn van 22 augustus 2025 niet heeft gehaald. Opposant wijst erop dat ambtenaren een eed of belofte hebben afgelegd en stelt dat het herhaaldelijk niet halen van de opgelegde termijnen door de rechtbank in strijd daarmee is.
3.1
Ten tweede vindt opposant dat de hoogte van de dwangsom uit de bestreden uitspraak onvoldoende prikkel of dwang aan de minister oplegt om te beslissen. Opposant wenst dat de doorlooptijd van de dwangsom sterk verkort wordt, zodat hij eerder een volgende beroep niet tijdig kan indienen. Opposant stelt dat het hem niet te doen is om het geld en stelt voor om het maximum van de totale dwangsom van €7.500,- naar €5.000,- te verlagen. Opposant wijst op het publieke belang van openbaarmaking van de gevraagde informatie en stelt dat de bestreden uitspraak, gelet op de betrokken belangen, een onevenredige uitkomst is in deze langlopende procedure.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. In deze verzetsprocedure oordeelt de rechtbank enkel over de vraag of het beroep terecht niet op een zitting is behandeld. De vraag die daarbij beantwoord dient te worden is of het beroep van opposant ten tijde van de bestreden uitspraak kennelijk – en dus buiten redelijke twijfel en zonder zitting – gegrond kon worden verklaard. Als dat niet het geval is, dan kan de rechtbank het verzet gegrond verklaren en pas dan komt de rechtbank opnieuw toe aan een inhoudelijke behandeling van het beroep niet tijdig beslissen als bedoeld in rechtsoverweging 1.9.
5. Niet in geschil is dat de geldende beslistermijn voor het bezwaar ten tijde van de bestreden uitspraak was overschreden, dat opposant terecht beroep niet tijdig beslissen heeft ingesteld en dat dit beroep kennelijk gegrond kon worden verklaard. Omdat de kennelijkheid van de gegrondheid van het beroep niet in het geding is, kan reeds daarom het verzet niet slagen.
6. Bovendien heeft opposant in dit verzet geen standpunten naar voren gebracht die niet kunnen worden teruggelezen in de beroepsgronden van opposant van 2 april 2025, de reactie op het verweerschrift van 6 mei 2025 of de andere in het procesdossier aanwezige informatie die door de rechtbank kon worden betrokken in het oordeel van 8 augustus 2024. De rechtbank heeft de door eiser aangebrachte argumenten over de hoogte van de dwangsom betrokken in haar oordeel in de bestreden uitspraak (zie rechtsoverweging 3) en vervolgens (zie rechtsoverweging 5) een afweging heeft gemaakt. De rechtbank is daar op grond van de wet [8] toe bevoegd en de motivering van dit oordeel in de bestreden uitspraak komt de verzetsrechter niet evident onrechtmatig of gebrekkig voor.
7. In dit kader overweegt de rechtbank ten overvloede dat het rechtsmiddel van verzet tot doel heeft om rechtsbescherming te bieden tegen kennelijke afdoening van beroepszaken door de bestuursrechter. Verzet is er niet voor bedoeld dat rechtszoekenden, zonder dat discussie bestaat over de kennelijkheid van de gegrondheid van het beroep, een rechtsmiddel hebben om te bewerkstelligen dat met terugwerkende kracht de nevendicta van een eerdere uitspraak, zoals de hoogte en doorlooptijd van de rechterlijke dwangsom, kunnen worden aangepast. Een dergelijk oordeel staat op gespannen voet met het beginsel van rechtszekerheid en vindt geen grondslag in de wetsgeschiedenis van artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Conclusie en gevolgen

8. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de bestreden uitspraak van 8 augustus 2025 in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. C. Hofman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Met geopposeerde wordt bedoeld de partij die geen verzetschrift heeft ingediend.
3.De Woo is de rechtsopvolger van de Wob en wordt zonder overgangsrecht toegepast.
4.Op grond van artikel 6:19, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.SGR 24/7799, niet gepubliceerd op rechtspraak.nl.
7.SGR 25/2463, niet gepubliceerd op rechtspraak.nl.
8.Artikel 8:55d, tweede lid van de Awb.