ECLI:NL:RBDHA:2025:2126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
NL24.50681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens internationale bescherming in Cyprus

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 13 december 2024, waarin zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft op 12 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Eiser, afkomstig uit Syrië, stelt dat hij internationale bescherming geniet in Cyprus, maar dat deze bescherming is verlopen. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de aanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft niet aangetoond dat Cyprus zijn internationale verplichtingen niet nakomt, en de minister heeft geen aanleiding gezien om de aanvraag inhoudelijk te behandelen. Eiser heeft wel een zienswijze ingediend, maar de rechtbank concludeert dat deze niet door de minister is meegenomen in de beoordeling, wat leidt tot de vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven, maar veroordeelt de minister tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50681

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van 13 december 2024 om zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren, omdat hij al internationale bescherming heeft in Cyprus.
1.1.
De rechtbank heeft beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Het asielrelaas
3. Eiser is afkomstig uit Syrië. Uit informatie van de Cypriotische autoriteiten blijkt dat hij daar internationale bescherming geniet. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor verklaard dat de bescherming is verlopen. Hij wijst op overgelegde prints van een website waaruit zou volgen dat na drie maanden verblijf buiten Cyprus niet alleen de geldigheid van de verleende vergunning zou vervallen, maar ook de verleende internationale bescherming. Eiser heeft verder verklaard dat hij van Cyprus is vertrokken omdat zijn autistische zoon in Cyprus niet de juiste zorg kreeg. Ook werd eiser niet gelijk behandeld als de Cyprioten, waardoor hij niet zoveel verdiende als de Cyprioten zelf. Daarnaast zijn er veel spanningen tussen de Cyprioten en de Syriërs op het eiland. Er zijn ook geen sociale voorzieningen en de autoriteiten zijn voornemens om mensen terug te sturen naar Syrië. Eiser zegt dat hij Koerd is en dat Syrië daarom voor hem nog niet veilig is. Ook zijn er veel ontvoeringen op Cyprus en worden er kinderen naar Turkije gebracht.
Het bestreden besluit
4. De minister heeft in het voornemen, dat deel uitmaakt van het bestreden besluit, overwogen dat uit informatie van de autoriteiten blijkt dat eiser in Cyprus internationale bescherming heeft en dat zijn verblijfsvergunning geldig was tot 16 maart 2024. Dat de geldigheidsduur van de verleende vergunning is verlopen, betekent volgens de minister niet dat de verleende internationale bescherming ook is komen te vervallen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt ervan uitgegaan dat Cyprus de verplichtingen uit het Handvest, het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zal naleven. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Cyprus deze verplichtingen in het geval van eiser niet nakomt. Eiser is hier niet in geslaagd. In het bestreden besluit heeft de minister aangegeven dat eiser geen zienswijze heeft ingediend. Daarom bestaat geen aanleiding voor een ander oordeel, aldus de minister.
Is de zienswijze ingediend?
5. Eiser voert aan dat hij op 12 december 2024 een zienswijze heeft ingediend en dat de minister deze ten onrechte niet heeft meegenomen. Ter onderbouwing legt hij een kopie over van een faxbevestiging. Aangezien de minister geheel voorbij is gegaan aan de zienswijze, acht eiser het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen, niet deugdelijk gemotiveerd en (deels) prematuur. Het bestreden besluit kan dan ook geen standhouden.
5.1
De minister heeft ter zitting aangegeven dat het door eiser gebruikte faxnummer juist is, dat de minister op 12 december 2024 wel iets per fax heeft ontvangen, namelijk 7 pagina’s, maar dat dat de correcties en aanvullingen zijn geweest en niet de zienswijze. De minister heeft van de ontvangst van de stukken op die dag een printscreen gemaakt. Volgens de minister heeft eiser niet aangetoond dat de zienswijze door de minister is ontvangen.
5.2
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangegeven dat niet alleen de correcties en aanvullingen zijn ingediend, maar ook de zienswijze. Ook heeft de gemachtigde een faxbevestiging met daarbij de eerste pagina van het gefaxte stuk waaruit blijkt dat het de zienswijze betreft.
5.3
De rechtbank heeft ter zitting kennisgenomen van de door de minister genoemde printscreen en van de door de gemachtigde van eiser genoemde faxbevestiging met daarbij de eerste pagina van het faxbericht. De rechtbank stelt vast dat eiser de zienswijze heeft ingediend en heeft verzonden naar het door de minister als juist aangegeven faxnummer. Daarmee heeft eiser aangetoond dat de zienswijze is verzonden. De minister had deze dan ook mee moeten nemen in haar beoordeling. Dat de zienswijze, ondanks de juiste wijze van verzenden, niet terug gevonden kan worden in het systeem van de minister komt voor rekening en risico van de minister.
5.4
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank beoordeelt hierna of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Vertrouwensbeginsel
6.1
Eiser voert aan dat de minister in strijd handelt met het vertrouwensbeginsel door zijn aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. De asielaanvraag van eiser werd in eerste instantie in spoor 2 (Dublin) behandeld. Daarna is op 3 april 2024 aan eiser een brief verzonden waarin staat dat er geen claimverzoek zal worden verzonden en dat hij in de nationale procedure wordt opgenomen ondanks de in Cyprus verleende internationale bescherming. Eiser mocht erop vertrouwen dat zijn verblijfsrecht op Cyprus hem niet meer zou worden tegengeworpen.
6.2
Dit betoog treft geen doel, omdat eiser wist dat hij op Cyprus internationale bescherming heeft en de minister de aanvraag om die reden niet-ontvankelijk diende te verklaren. Dat eiser eerder in de zogenoemde Dublinprocedure zat een vervolgens in de nationale procedure is opgenomen, maakt dat niet anders. De minister heeft ook geen Dublinclaim gelegd ten aanzien van eiser, zoals in de door eiser genoemde brief ook staat verwoord. In de brief staat bovendien niet dat eisers asielaanvraag in Nederland inhoudelijk zal worden behandeld en evenmin dat het verblijfsrecht in Cyprus hem niet zal worden tegengeworpen. Van een schending van het vertrouwensbeginsel door het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvraag is dan ook geen sprake.
Internationale bescherming in Cyprus
7.1
In de gronden van beroep wijst eiser op de zienswijze. In de zienswijze heeft eiser aangegeven dat hij niet in het bezit is van het gehele dossier. Zo heeft eiser het onderzoek dat zou zijn ingesteld naar zijn verblijfsrecht en de reactie daarop van de Cypriotische autoriteiten niet in zijn bezit. Volgens eiser is daarom niet aangetoond dat hij internationale bescherming in Cyprus heeft. Op de zitting heeft eiser laten weten de stukken inmiddels wel in zijn bezit te hebben.
7.2
Hoewel het niet zorgvuldig is dat eiser ten tijde van het voornemen niet de beschikking had over het onderzoek bij de Cypriotische autoriteiten, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat het besluit om die reden niet in stand kan blijven. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser tijdens het gehoor niet heeft bestreden dat hij in Cyprus internationale bescherming heeft verkregen. Het betoog van eiser dat hij geen bescherming geniet op Cyprus, omdat dit niet blijkt uit het dossier, treft daarmee ook geen doel.
8.1
Eiser voert verder aan dat in de correcties en aanvullingen is aangegeven dat wanneer men drie maanden buiten Cyprus verblijft, men niet alleen de verblijfsvergunning maar ook de verleende internationale bescherming verliest. Hij wijst ter onderbouwing van deze stelling op printjes van een website over het verkrijgen van verblijfsrecht in Cyprus.
8.2
De minister heeft zich in het voornemen op het standpunt gesteld dat de geldigheidsduur van de door Cyprus verleende vergunning is verlopen, maar dat dit niet betekent dat de verleende internationale bescherming van eiser daarmee is komen te vervallen. Het is aan eiser om de geldigheidsduur van de door Cyprus verleende internationale bescherming te verlengen. Niet is gebleken dat het voor eiser niet mogelijk is om de geldigheidsduur (alsnog) te verlengen. Eiser heeft geen concrete aanwijzingen of aanknopingspunten gegeven om aan te nemen dat de aan hem verleende internationale beschermingsstatus is ingetrokken of beëindigd. De enkele stelling van eiser dat de verblijfsvergunning zijn geldigheid heeft verloren omdat hij al drie maanden is vertrokken uit Cyprus, is hiervoor onvoldoende.
8.3
De rechtbank volgt het standpunt van de minister. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat een verleende internationale beschermingsstatus pas eindigt door een besluit daartoe, na een individuele beoordeling. [1] Eiser heeft geen aanwijzing aangedragen waaruit blijkt dat de Cypriotische autoriteiten, na een individueel onderzoek, zijn internationale beschermingsstatus hebben beëindigd. De enkele verwijzing naar een algemene website waaruit volgt dat de geldigheid van de verblijfsvergunning verloopt na drie maanden verblijf buiten Cyprus is hiervoor onvoldoende. De minister heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat ervan uit mag worden gegaan dat eiser internationale bescherming in Cyprus geniet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
9.1
Wat betreft het interstatelijk vertrouwensbeginsel voert eiser aan dat de minister voorbij gaat aan de bezwaren die hij naar voren heeft gebracht tijdens het gehoor.
9.2
De minister is in het voornemen ingegaan op de verklaringen van eiser. Zo heeft de minister meegenomen dat eiser heeft verklaard dat zijn zoon in Cyprus medische zorg heeft gekregen, dat eiser een woning heeft gehuurd, dat eiser heeft gewerkt en financiële hulp kreeg. De minister heeft overwogen dat hier de welwillendheid en de intentie van de autoriteiten van Cyprus blijkt om eiser te helpen en te beschermen. Ook blijkt hieruit niet dat de autoriteiten zich jegens eiser niet aan de internationale verplichtingen hebben gehouden. Ook stelt de minister zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Cypriotische autoriteiten van plan zijn om eiser naar Syrië terug te sturen of dat eiser het gevaar loopt om te worden ontvoerd.
9.3
De rechtbank stelt vast dat de minister in het voornemen is ingegaan op de omstandigheden die eiser in zijn gehoor naar voren heeft gebracht. De rechtbank volgt dan ook niet dat de minister voorbij is gegaan aan de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden die zouden maken dat van hem niet kan worden verlangd terug te keren naar Cyprus. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
10.1
Eiser wijst verder op het AIDA-rapport 2023 waaruit blijkt dat statushouders in Cyprus veel problemen ervaren op het gebied van werk, studie, medische zorg en woonruimte. Eiser wijst verder op het Ibrahim-arrest. Hij voert aan dat hij terecht komt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Tot slot wijst eiser op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 29 oktober 2024. [2]
10.2
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoge drempel, zoals verwoord in het arrest Ibrahim, niet wordt gehaald. De minister verwijst daarbij naar zijn standpunt zoals opgenomen in punt 9.2 van deze uitspraak.
10.3
De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt is dat de minister er in beginsel van mag uitgaan dat de behandeling van een vreemdeling in de lidstaat waar hij of zij internationale bescherming geniet in overeenstemming is met de bepalingen van het Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Er zijn geen uitspraken waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat ten aanzien van Cyprus voor wat betreft statushouders niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
10.4
Het vorenstaande betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat eiser als statushouder in Cyprus niet in een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige situatie terecht zal komen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om concrete aanwijzingen aan te dragen waaruit blijkt hij bij terugkeer naar Cyprus, als gevolg van onverschilligheid van de Cypriotische autoriteiten, buiten zijn eigen wil en keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen. Deze ‘bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid’ volgt uit het arrest Ibrahim van 19 maart 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [3]
10.5
De rechtbank is van oordeel dat de minister op goede gronden uitgaat van het vertrouwensbeginsel. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen waarom de minister daar in zijn geval niet van zou mogen uitgaan. Het enkel verwijzen naar het AIDA- rapport, zonder specifiek aan te geven waaruit blijkt dat statushouders veel problemen ervaren, is daartoe onvoldoende. Daarbij komt dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij voldoende inspanningen heeft verricht om zijn rechten te effectueren. Eiser heeft niet geklaagd bij de autoriteiten. Eiser heeft dit niet betwist. De minister is op goede gronden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
10.6
Het beroep van eiser op de uitspraak van de rechtbank van 29 oktober 2024 leidt niet tot een ander oordeel, omdat deze uitspraak ziet op Dublinterugkeerders. Eisers situatie als statushouder in Cyprus kan daaraan niet zonder meer gelijk worden gesteld. Eiser heeft als statushouder juist gelijke rechten en plichten als de inwoners van Cyprus. De rechtbank wijst in dit verband op een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 januari 2025. [4]

Conclusie en gevolgen

11.1
Nu de minister op de zitting alsnog gemotiveerd is ingegaan op de gronden uit de zienswijze heeft de minister daarmee het door de rechtbank geconstateerde gebrek gerepareerd. Uit het voorgaande blijkt verder dat de overige gronden niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
11.2
Omdat de rechtbank het beroep wel gegrond verklaart bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank begroot die kosten aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 1.814,- aan kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank houdt rekening met 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 9 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253,
3.ECLI:EU:C:2019:219