In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 13 december 2024, waarin zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft op 12 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Eiser, afkomstig uit Syrië, stelt dat hij internationale bescherming geniet in Cyprus, maar dat deze bescherming is verlopen. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de aanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft niet aangetoond dat Cyprus zijn internationale verplichtingen niet nakomt, en de minister heeft geen aanleiding gezien om de aanvraag inhoudelijk te behandelen. Eiser heeft wel een zienswijze ingediend, maar de rechtbank concludeert dat deze niet door de minister is meegenomen in de beoordeling, wat leidt tot de vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven, maar veroordeelt de minister tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.