ECLI:NL:RBDHA:2025:440

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
NL24.46479
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een herhaalde asielaanvraag van een statushouder uit Cyprus met betrekking tot het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Syrische statushouder, beoordeeld. Eiser heeft op 27 oktober 2022 een herhaalde aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister van Asiel en Migratie op 22 november 2024 niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft op 14 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft aangenomen dat eiser kan worden aangemerkt als statushouder op Cyprus, waar hij sinds 25 juli 2017 internationale bescherming geniet. Eiser heeft aangevoerd dat de situatie op Cyprus dermate schrijnend is dat terugkeer niet verantwoord is, maar de rechtbank stelt vast dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij een reëel risico loopt op schending van zijn fundamentele rechten bij terugkeer naar Cyprus.

De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46479

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] Hij heeft op 27 oktober 2022 een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 22 november 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarnaast is bepaald dat eiser zich onmiddellijk dient te begeven naar het grondgebied van Cyprus.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Er is ook een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn herhaalde asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen internationale bescherming meer heeft op Cyprus, dan wel dat er onvoldoende garantie is dat die bescherming er nog is. Verder gaat de minister ten onrechte uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De situatie op Cyprus is namelijk dermate schrijnend dat terugkeer niet verantwoord moet worden geacht, aldus eiser. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser verwezen naar het AIDA-rapport van 2023, de update van mei 2024 en een tweetal uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Den Haag en Middelburg. [1] Hoewel de aangehaalde zaken zien op Dublinterugkeerders, voert eiser aan dat hij als statushouder in dezelfde situatie terecht zal komen.
5.
De rechtbank stelt vast dat eiser kan worden aangemerkt als statushouder op Cyprus. Dit blijkt uit het onderzoek van 15 oktober 2024, waar de Cypriotische autoriteiten hebben bevestigd dat eiser sinds 25 juli 2017 internationale bescherming geniet op Cyprus. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister ervan uitgaan dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen in het algemeen zal nakomen ten aanzien van statushouders. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Cyprus dit in zijn geval niet doet en dat hij dus een reëel risico loopt op schending van fundamentele rechten bij terugkeer naar Cyprus. Bij de beantwoording van de vraag of eiser hierin is geslaagd, is het arrest Ibrahim van belang [2] . In dit arrest benadrukt het EHRM dat de drempel voor een beroep op artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) – dat gelijkstaat aan artikel 3 van het EVRM – onverminderd hoog blijft. De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een ‘toestand van zeer verregaande materiële deprivatie’, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden. Verder is van belang dat het EHRM in het arrest Ibrahim nadrukkelijk stelt dat een grote onzekerheid of een sterke verslechtering van de levensomstandigheden, onvoldoende is om deze hoge drempel te bereiken. Dat de sociale bescherming en de levensomstandigheden niet in alle lidstaten op hetzelfde niveau zijn, is volgens het EHRM eveneens onvoldoende.
6. De rechtbank begrijpt dat de situatie voor eiser als statushouder op Cyprus moeilijk kan zijn. Dat de situatie moeilijk is, betekent echter niet dat de minister ten aanzien van Cyprus niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en eiser bij terugkeer naar Cyprus in een situatie komt te verkeren die in strijd is met de internationale verdragsverplichtingen. De verwijzing naar de AIDA-rapporten van 2023 en 2024 is daarvoor onvoldoende. Uit eisers eigen verklaringen volgt dat hij gedurende drie jaar een bestaan heeft opgebouwd op Cyprus. Daarnaast staat in rechte vast dat eiser kan terugkeren naar Cyprus nu zijn hoger beroep in de vorige procedure op 14 maart 2022 ongegrond is verklaard. [3] Eventuele toekomstige problemen bij het verlengen van eisers op Cyprus vergunning, maken dit oordeel niet anders. Dat eisers vergunning is verlopen, wil namelijk niet zeggen dat eiser op Cyprus geen internationale bescherming meer heeft of krijgt. De rechtbank is met de minister van oordeel dat eiser niet gelijk wordt gesteld met Dublinterugkeerders, maar dat hij als statushouder op Cyprus wordt gelijkgesteld met een inwoner van dat land als het gaat om zijn rechten en plichten. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Het is aan eiser (als statushouder) om de uit zijn status voortvloeiende rechten te effectueren. Dit betekent dat eiser zich tot Cypriotische autoriteiten moet wenden voor zijn gestelde problemen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dit heeft geprobeerd, waardoor de rechtbank ook niet kan concluderen dat de Cypriotische autoriteiten eiser niet willen of kunnen beschermen.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk kunnen verklaren. Het beroep is daarom ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.ECLI:EU:C:2019:219.
3.202200508/1/V3.