ECLI:NL:RBDHA:2025:21303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
11640709 RL EXPL 25-6690
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen indexatieperspectief en eindigen toeslagverlening in pensioenovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 11 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een gepensioneerde die in dienst is geweest van Fugro NL Land B.V., en zijn voormalige werkgever Fugro. De kern van het geschil betreft de beëindiging van de toeslagverlening op het pensioen van [eiser] en de vraag of Fugro in strijd heeft gehandeld met de redelijkheid en billijkheid door het indexatieperspectief van [eiser] te laten vervallen. [eiser] heeft van 1975 tot 2013 gewerkt voor Fugro en is met pensioen gegaan. Hij heeft pensioen opgebouwd op basis van de pensioenregeling van Fugro, die ondergebracht was bij Nationale-Nederlanden. In de procedure vorderde [eiser] onder andere dat Fugro een nieuwe uitvoeringsovereenkomst zou aangaan die het indexatieperspectief zou herstellen. Fugro verweerde zich door te stellen dat de toeslagverlening een kwestie was tussen [eiser] en Nationale-Nederlanden, en dat zij niet verplicht was om het verlies van het indexatieperspectief te compenseren. De kantonrechter oordeelde dat Fugro niet aansprakelijk was voor het vervallen van het indexatieperspectief, omdat dit het gevolg was van de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst door Nationale-Nederlanden en niet door eigen handelen van Fugro. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
PV/cd
Zaak-/rolnr.: 11640709 RL EXPL 25-6690
11 november 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J. van Overdam (FNV Advocaten),
tegen
Fugro NL Land B.V.,
gevestigd te Leidschendam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Fugro,
gemachtigde: mr. W.P.M. Thijssen (Pensioenadvocaten.nl).

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding 31 maart 2025 met producties 1 tot en met 21;
- de conclusie van antwoord met productie 1;
- een ongenummerde aanvullende productie van Fugro (memo [naam 1] );
- de aanvullende producties 22 en 23 van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 19 september 2025. Daarbij zijn verschenen [eiser] en namens Fugro de heer [naam 2] en mevrouw [naam 3] , bijgestaan door hun gemachtigden voornoemd. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de gemachtigden schriftelijke spreekaantekeningen overgelegd. Van hetgeen verder besproken is heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt die zich in het griffiedossier bevinden. Aan het slot van de mondelinge behandeling is het vonnis bepaald op vandaag.

2.Feiten

2.1.
[eiser] was van [datum 1] 1975 tot [datum 2] 2013 in dienst van tot de Fugro-groep behorende vennootschappen, laatstelijk bij Fugro zelf. Op [datum 2] 2013 is hij met pensioen gegaan.
2.2.
[eiser] heeft pensioen opgebouwd op basis van de pensioenregeling van Fugro. Deze regeling was door Fugro ondergebracht bij Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. (hierna: NN) en vastgelegd in het meest recente pensioenreglement van NN (Pensioenreglement-2008). Dit reglement maakt onderdeel uit van de pensioenovereenkomst tussen [eiser] en Fugro. Artikel 10 van het reglement bepaalt onder meer het volgende:
“1. De werkgever probeert jaarlijks per 1 januari toeslagen te verlenen op:
  • de ingegane pensioenen (…);
  • de nog niet ingegane pensioenen waarop de gewezen deelnemers recht hebben (…)
De werkgever beslist jaarlijks in hoeverre de pensioenen worden aangepast.
Volgens de Pensioenwet is dit een voorwaardelijke toeslag.
2. Deze toeslag is maximaal gelijk aan de ontwikkeling van het prijsindexcijfer (…).
Het hier bedoelde prijsindexcijfer is het consumentenprijsindexcijfer voor werknemersgezinnen alle huishoudens afgeleid
(…)
4. Voor de financiering van de verhoging van de ingegane pensioenen (…) heeft de werkgever een toeslagendepot gevormd bij Nationale-Nederlanden. In het toeslagendepot wordt jaarlijks gestort de overrente die volgens de uitvoeringsovereenkomst (…) beschikbaar komt. Daarbij gaat het om de overrente die betrekking heeft op diezelfde pensioenen en pensioenaanspraken. Als het depotsaldo onvoldoende is voor het verlenen van de omschreven toeslag wordt een lagere toeslag gegeven.
(…)
6. De verhoging van de ingegane pensioenen (…) bedraagt maximaal 3,5%. (…)”
2.3.
Ter uitvoering van de pensioenovereenkomsten van werknemers van het concern heeft Fugro een uitvoeringsovereenkomst gesloten met NN. Deze overeenkomst had een looptijd van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015 (UVO-2011). In bijlage 11 bij deze overeenkomst staat onder meer het volgende over het toeslagdepot voor inactieven:
“(…) 1. Voor de verlening van toeslagen op ingegane pensioenen en de nog niet ingegane pensioenen van degene van wie het deelnemerschap (…) is geëindigd administreert Nationale-Nederlanden een toeslagdepot. (...)
De overrente die Nationale-Nederlanden (…) verleent wordt in het toeslagdepot gestort. (…)
De stortingen in het toeslagdepot kunnen worden verminderd of beëindigd als het saldo naar actuariële maatstaven ruimschots voldoende moet worden geacht voor de verlening van verwachte toekomstige toeslagen
(…)
2. Het saldo van het toeslagendepot wordt alleen aangewend voor de financiering van toeslagen.
(…)
4. Als het saldo niet voldoende is, worden de toeslagen gedeeltelijk verleend. (…) De toeslag wordt wel volledig verleend als de verzekeringnemer het ontbrekende deel van de premie binnen een maand na de desbetreffende opgave aan Nationale-Nederlanden betaalt. (…)”
2.4.
Bij brief van 29 december 2014 heeft NN UVO-2011 opgezegd per 1 januari 2016.
2.5.
Aansluitend op UVO-2011 hebben Fugro en NN twee nieuwe overeenkomsten gesloten, te weten (1) een nieuwe uitvoeringsovereenkomst (UVO-2016) en (2) een uitvoeringsovereenkomst voor het verlenen van toeslagen op pensioenen (UVO-toeslag). Beide overeenkomsten hadden een looptijd van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018. In laatstgenoemde overeenkomst is in artikel 2 en bijlage 4 onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 2
“(…) 1. Grondslag van deze overeenkomst is de toeslagregeling. Dit is de toeslagregeling die opgenomen is in het addendum op het pensioenreglement van de verzekeringnemer zoals dat gold op 31 december 2015 en toeslagregelingen uit voorafgaande pensioenreglementen. (…) Hierbij gelden de in lid 2 genoemde bijzonderheden.
2. (…) In het verleden zijn er voor de toeslagverlening twee toeslagdepots gevormd:
(…)
- een toeslagdepot voor de ingegane en de nog niet ingegane pensioenen van de gewezen deelnemers die uit dienst zijn getreden.
(…)
In het toeslagdepot voor de ingegane en nog niet ingegane pensioenen (…) worden geen bedragen meer gestort omdat de verzekeringnemer geen recht meer heeft op overrente en de verzekeringnemer geen extra middelen beschikbaar stelt. De toeslagverlening stopt daarom zodra dit depot leeg is. (…)”
Bijlage 4
“(…) Artikel 1. Bepalingen die gelden na einde overeenkomst
1. Bij beëindiging van deze overeenkomst stoppen de verplichtingen van de verzekeringnemer en Nationale-Nederlanden
(…)
4. Het saldo van het toeslagendepot wordt volledig aangewend. Alle bij Nationale-Nederlanden verzekerde pensioenen (…) die op grond van de toeslagregeling in aanmerking zouden kunnen komen voor toeslagverlening ten laste van het betreffende toeslagdepot, worden bij beëindiging verhoogd met eenzelfde percentage. (…)”
2.6.
Tot en met 2018 is het pensioen van [eiser] jaarlijks verhoogd met 0,20% (2014), 0,35% (2015), 0,40% (2016), 0,36% (2017) en 1,256% (2018), waarover NN hem telkens schriftelijk heeft geïnformeerd.
2.7.
Bij brief van 19 december 2018 heeft NN [eiser] bericht dat toekomstige indexaties niet meer mogelijk zijn doordat het saldo van het toeslagendepot nihil is.
2.8.
Per 1 januari 2019 heeft Fugro de pensioenopbouw van werknemers ondergebracht bij Stichting Pensioenfonds PGB en de overeenkomsten met NN beëindigd.
2.9.
Bij e-mail van 3 februari 2019 heeft [eiser] Fugro om opheldering gevraagd over het uitblijven van indexaties.
2.10.
Bij brief van 22 december 2023 heeft [eiser] Fugro laten weten dat hij het niet eens is met het feit dat zijn pensioen niet meer wordt geïndexeerd. Bij brief van 13 maart 2024 heeft Fugro toegelicht waarom [eiser] geen toeslagen meer ontvangt.

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1.
[eiser] vordert om te verklaren voor recht dat Fugro in strijd heeft gehandeld met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:2 lid 1 BW en het (nawerkend) goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW, omdat het pensioen van [eiser]
al geruime tijd niet meer wordt verhoogd en/of omdat er geen sprake meer is van een
indexatieambitie/-perspectief conform artikel 10 Pensioenreglement-2008, en voorts, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om Fugro te veroordelen tot:
A. nakoming van de pensioenovereenkomst in die zin dat Fugro ervoor zorgt dat het indexatieperspectief op het pensioen van [eiser] bij NN, zoals dat volgt uit artikel 10 Pensioenreglement-2008, wordt hersteld en wel aldus dat Fugro, voor zover uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om:
1) een nieuwe uitvoeringsovereenkomst met NN, dan wel met een andere pensioenuitvoerder aan te gaan, die gelijk is aan of ten minste gelijke rechten en waarborgen biedt als UVO-2011, zodat het indexatieperspectief op het pensioen van [eiser] bij NN met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2019, of per een in goede justitie te bepalen datum wordt hersteld;
2) het ingegane pensioen van [eiser] met ingang van 1 januari 2019, of een in goede justitie te bepalen datum, in dezelfde mate te indexeren als het geval zou zijn geweest als UVO-2011 nog van kracht zou zijn geweest;
alsmede, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
3) Fugro op grond van artikel 6:2 lid 1 BW en artikel 7:611 BW ten behoeve van de toeslagverlening c.q. de indexering van het pensioen van [eiser] bij NN een toereikende bestemmingsreserve, conform de ambitie zoals die volgt uit artikel 10 Pensioenreglement-2008, dient na te streven zodat indexatie, althans een jaarlijkse verhoging van het pensioen van [eiser] , met een maximum van 3,5%, weer mogelijk wordt en blijft;
dit alles, ten aanzien van punt 1 tot en met punt 3, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag, voor elke dag dat Fugro, dit binnen 1 maand na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis mocht nalaten, waarbij het maximum aan te verbeuren dwangsommen wordt bepaald op € 100.000,-;
betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de periode dat [eiser] de indexaties over zijn pensioenaanspraken bij NN ten gevolge van het verzuim van Fugro te laat heeft ontvangen, althans tot betaling van de verschuldigde wettelijke rente over de in verband met de indexatie/verhoging van zijn pensioen bij NN na te betalen pensioenuitkeringen/bedragen, dit vanaf het moment waarop deze pensioenuitkeringen/bedragen opeisbaar waren en/of zijn geworden tot aan het moment van algehele voldoening;
indien en voor zover herstel van het indexatieperspectief van [eiser] zoals dat volgt uit artikel 10 Pensioenreglement-2008 niet mogelijk is, of blijkt te zijn, betaling van een schadevergoeding aan [eiser] nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
betaling aan [eiser] van de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering – samengevat – ten grondslag dat het als gevolg van gedragingen van Fugro volledig wegvallen van elk indexatieperspectief en eindigen van toeslagverlening op zijn pensioen in strijd is met de pensioenovereenkomst, het goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW en de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 lid 1 BW.
3.3.
Fugro voert verweer en stelt dat [eiser] niet-ontvankelijk is omdat de toeslagverlening zijn rechtsverhouding met NN betreft, dat zijn rechten zijn verjaard en verwerkt, dat de toeslagverlening conform de voorwaarden is verleend en beëindigd en dat zij niet verplicht is om het verdampen van de winstdeling die als voorwaarde gold voor indexatie te compenseren. Verder beroept Fugro zich op (de gevolgen van) precedentwerking.

4.Beoordeling

4.1.
Het primaire formele verweer van Fugro houdt in dat, nu toeslagverlening aan gepensioneerden zoals [eiser] een kwestie in de rechtsverhouding tussen NN en die van betrokken gepensioneerden betreft, niet Fugro maar NN als de in rechte te betrekken partij moet worden aangemerkt. Dit verweer treft geen doel. [eiser] neemt jegens Fugro het standpunt in dat Fugro de in het – van de pensioenovereenkomst onderdeel uitmakende – Pensioenreglement-2008 vastgelegde verplichtingen met betrekking tot de toeslagverlening niet langer nakomt, noch door toedoen van rechtshandelingen van Fugro kan nakomen, zodat zij gehouden is tot compensatie op grond van het goed werkgeverschap en de redelijkheid en billijkheid. Om te toetsen of deze verwijten terecht zijn, heeft [eiser] Fugro in rechte betrokken. Het kan zijn dat [eiser] ook NN in rechte kan of had kunnen betrekken, maar dat neemt niet weg dat hij ook jegens Fugro een rechtsingang kan hebben.
4.2.
Het tweede formele verweer van Fugro, inhoudende dat de vordering van [eiser] zou zijn verjaard, wordt eveneens verworpen. [eiser] vordert jegens Fugro niet enkel nakoming, maar tevens compensatie in de zin van vergoeding van zijn schade, welke hij baseert op het tenietgaan van het indexatieperspectief en het als gevolg daarvan achterwege blijven van verhoging van zijn pensioen vanaf (in ieder geval) 1 januari 2019. Omdat deze gestelde schadeveroorzakende gebeurtenis moet worden aangemerkt als een voortdurende gebeurtenis die tot op heden voortduurt (onweersproken is gebleven dat het pensioen van [eiser] sinds 2018 niet meer is geïndexeerd), wordt aangenomen dat in ieder geval een substantieel deel van die vordering van [eiser] niet is verjaard. Reeds op deze grond staat het beroep op verjaring niet aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering in de weg.
4.3.
Het beroep op van rechtsverwerking van Fugro – het derde formele verweer – slaagt evenmin. Omdat het na de e-mail van [eiser] van 3 februari 2019 gedurende geruime tijd ‘stil bleef’ van diens zijde, mocht Fugro er naar eigen zeggen op vertrouwen dat [eiser] zijn bezwaren tegen het achterwege blijven van indexatie had laten varen en zich bij de situatie had neergelegd. Deze gevolgtrekking had Fugro naar het oordeel van de kantonrechter evenwel niet zonder meer mogen maken, nu uit geen enkele gedraging of verklaring van [eiser] blijkt dat hij zijn aanspraak hierop heeft willen prijsgeven. Het enkele tijdsverloop vanaf bedoelde e-mail is daarvoor onvoldoende. Omdat verder niet is gesteld of gebleken op welke wijze Fugro door het handelen of nalaten van [eiser] onredelijk in haar positie onredelijk wordt benadeeld, faalt het beroep op rechtsverwerking.
4.4.
Bij de inhoudelijke beoordeling van de vordering van [eiser] wordt vooropgesteld dat Pensioenreglement-2008 in artikel 10 een regeling omtrent toeslagverlening bevat die zonder meer voorwaardelijk van karakter is. Hierin staat namelijk dat Fugro
probeerttoeslagen te verlenen en het ook aan haar is voorbehouden om daarover te beslissen (lid 1), dat de indexatie-ambitie maximaal gelijk is aan de consumentenprijsindex (CPI) maar de indexatie nimmer de grens van 3,5% per jaar overschrijdt (lid 2 en lid 6), dat de financiering van bedoelde toeslagen geschiedt uit overrente die door NN jaarlijks ter beschikking wordt gesteld en in een depot voor toeslagverlening wordt gestort, alsmede dat indien het saldo van dat depot ontoereikend is voor het verlenen van toeslag een lagere toeslag wordt verleend (lid 4 en bijlage 11 bij UVO-2011). In laatstgenoemde bijlage is verder bepaald dat in het geval Fugro het ontbrekende gedeelte van de premie alsnog aan NN voldoet alsnog volledige toeslagverlening kan plaatsvinden (lid 4).
4.5.
Het vorenstaande komt erop neer dat slechts tot toeslagverlening kan worden overgegaan indien en voor zover er gelden uit overrente in het depot zitten, waarbij in het geval deze gelden ontoereikend zijn slechts een toeslag van geringere omvang dan de geambieerde toeslag kan worden toegekend, tenzij Fugro (alsnog) overgaat tot een aanvullende storting in het depot. Dat dat laatste een rechtens afdwingbare verplichting van Fugro zou zijn vloeit evenwel uit de tekst van het Pensioenreglement niet rechtstreeks voort.
4.6.
In de jaren 2014, 2015 en 2018 is vanwege een tekort aan middelen in het toeslagendepot een lagere toeslag verleend dan conform de vastgestelde ambitie zou zijn toegekend indien het depot over voldoende middelen zou beschikken. [eiser] is vervolgens eind 2018 (door NN) medegedeeld dat het depot voor toeslagverlening inmiddels is uitgeput met als gevolg dat toekomstige toeslagverlening niet langer zal plaatsvinden. De onderhavige procedure is door [eiser] aanhangig gemaakt nu hij zich niet kan verenigen met de omstandigheid dat zijn pensioen niet langer wordt geïndexeerd.
4.7.
Bij de beoordeling van de vraag in hoeverre het door [eiser] gemaakte verwijt dat Fugro zich niet, althans in onvoldoende mate heeft ingespannen om continuering van toeslagverlening overeenkomstig de door haarzelf uitgesproken ambitie te (blijven) waarborgen terecht is, dient in aanmerking te worden genomen dat UVO-2011 een winstdelingsregeling omvatte die inhield dat voor zover NN een beleggingsrendement wist te realiseren dat het niveau van de gegarandeerde rekenrente overschreed, een gedeelte daarvan als overrente werd aangemerkt, welke door NN – zoals reeds uiteengezet – diende te worden gestort in een afzonderlijk depot teneinde daarmee de toeslagverlening te financieren. In beginsel was er daarom ook toen geen rechtstreekse verplichting van Fugro om het depot aan te vullen.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat NN UVO-2011 eind 2014 om haar moverende redenen heeft opgezegd met ingang van 1 januari 2016. Fugro had op het eindigen van UVO-2011 derhalve geen enkele invloed, zodat haar ter zake ook geen verwijt valt te maken. Als onweersproken wordt verder als vaststaand aangenomen dat vanaf 2016 niet slechts NN, maar ook andere verzekeraars niet langer (vergelijkbare) winstdelende uitvoeringsovereenkomsten aanboden, en dat vanaf dat moment derhalve door NN (en andere verzekeraars) geen overrente meer ter beschikking werd gesteld (aan Fugro) voor de financiering van toeslagverlening. Fugro kan daarom ook niet worden verweten dat zij vanaf 2016 heeft nagelaten elders een uitvoeringsovereenkomst met een (vergelijkbare) winstdelingsregeling te sluiten. [eiser] heeft in dit verband zijn stelling dat Fugro zich onvoldoende heeft ingespannen om te onderzoeken of het sluiten van een dergelijke overeenkomst tot de mogelijkheden behoorde overigens ook onvoldoende (feitelijk) onderbouwd.
4.9.
Vast staat dat Fugro na het aflopen van de looptijd van UVO-2011 met NN vanaf 2016 een (nieuwe) uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten waarin geen winstdelingsregeling meer was opgenomen en evenmin de mogelijkheid bestond voor Fugro om bijstortingen te doen in het toeslagendepot teneinde indexatie (alsnog) mogelijk te maken (artikel 2 lid 2 UVO-toeslag). Hoewel een dergelijke bijstortingsmogelijkheid voor Fugro onder UVO-2011 wel bestond, kan niet gezegd worden dat door het vervallen daarvan het indexatieperspectief van [eiser] (in relevante mate verder) is aangetast. Immers, lid 4 van bijlage 11 van UVO-2011 hield al geen verplichting tot bijstorting in en zoals [eiser] zelf ook heeft gesteld was het steeds aan Fugro om al dan niet over te gaan tot een bijstorting in het toeslagendepot. Aangenomen wordt daarom dat sprake was van een bijstortings
bevoegdheiden niet van een (rechtens afdwingbare) bijstortings
verplichting. Het aannemen van een dergelijke verplichting zou bovendien ook onverenigbaar zijn met het voorwaardelijke karakter van toeslagverlening op basis van winstdeling, die NN realiseerde op de door haar beheerde portefeuille, maar geen verband hield met de door Fugro gerealiseerde (commerciële) winst op haar zakelijke activiteiten.
4.10.
Niettemin geldt dat Fugro in haar dubbelrol als ondernemer en werkgever met verschillende – (deels) tegengestelde – belangen te maken heeft. In haar hoedanigheid van ondernemer heeft Fugro tot op zekere hoogte de vrijheid om gerealiseerde winsten aan te wenden ten behoeve van aandeelhouders (in de vorm van dividenduitkeringen). Indien Fugro ervoor kiest om die winsten op deze manier in te zetten, dan levert dit een bewuste bevoordeling van één specifieke belangengroep op. Daartegenover staat dat Fugro in de hoedanigheid van werkgever er tevens voor zou kunnen kiezen om (een deel van) die winsten aan te wenden ten gunste van voormalige werknemers (zoals [eiser] ), bijvoorbeeld door middel van een storting in het toeslagendepot, of, bij afwezigheid daarvan, op een andere wijze. De vraag zoals die ter zitting aan de orde is gesteld of Fugro op grond van het (nawerkend) goed werkgeverschap dan wel de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid gehouden was (of is) tot een dergelijke toerekening van winst ten gunste van ex-werknemers in plaats van aandeelhouders, wordt ontkennend beantwoord. In haar positie van ondernemer én werkgever, ontkomt Fugro er niet aan om keuzes te maken. Dat Fugro er niet voor kiest om haar (commerciële) winst aan te wenden voor toeslagverlening aan pensioengerechtigden, kan haar niet worden tegengeworpen, omdat er voor Fugro geen rechtens afdwingbare verplichting tot waardevastmaking van pensioenen heeft bestaan (of bestaat).
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat UVO-toeslag weliswaar voorzag in de instandhouding van een depot ten behoeve van de financiering van toeslagen op pensioenen, maar feitelijk werden er in dit depot bij gebrek aan zowel het beschikbaar komen van winstdeling bij NN als het beschikbaar stellen door Fugro van enige middelen geen gelden meer gestort. Vast staat dat ten gevolge van de beëindiging van deze uitvoeringsovereenkomst door Fugro per 1 januari 2019 het betreffende toeslagendepot is opgeheven en het op dat moment resterende saldo (ineens) is aangewend voor een laatste toeslagverlening (lid 4 van bijlage 4 bij UVO-toeslag). Zelfs indien Fugro UVO-toeslag (en UVO-2016) niet had opgezegd, zou de toeslagverlening onvermijdelijk zijn gestopt wegens het geleidelijk leegraken van het depot als gevolg van het uitblijven van stortingen daarin. Het voortbestaan van de overeenkomsten met NN zou derhalve geen materieel verschil hebben gemaakt voor de indexatie van het pensioen van [eiser] . In zoverre ontbreekt het [eiser] aan een rechtens relevant belang bij zijn vordering om Fugro ter nakoming van Pensioenreglement-2008 te veroordelen om een uitvoeringsovereenkomst te sluiten die overeenstemt met UVO-2011 en zijn pensioen in dezelfde mate te indexeren als het geval zou zijn geweest als UVO-2011 nog van kracht zou zijn geweest.
4.12.
[eiser] beroept zich bij deze stand van zaken erop dat uit de norm van goed werkgeverschap alsmede de redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat Fugro gehouden is om het door hem geleden verlies aan indexatieperspectief te compenseren, in welk verband hij onder meer heeft gewezen op de arresten
Euronext(ECLI:NL:HR:2022:1267),
John Crane(ECLI:NL:HR:2023:1291) en
Capgemini(ECLI:NL:GHARL:2023:3332).
4.13.
In de
Euronext-zaak was sprake van een opzegging door Euronext (werkgever) van de door haar met PMA (het betreffende pensioenfonds) gesloten uitvoeringsovereenkomst met als gevolg dat het indexatieperspectief met betrekking tot opgebouwde pensioenen verloren ging en in de
John Crane-zaak ging het om een opzegging door John Crane (werkgever) per januari 2016 van een uitvoeringsovereenkomst waardoor de primaire bron voor de financiering van indexering (een kwantumkorting) kwam te vervallen. Uit het
Euronext-arrest volgt dat de opzegging van een uitvoeringsovereenkomst met een pensioenuitvoerder door een werkgever in beginsel mogelijk is, ongeacht of de uitvoeringsovereenkomst voorziet in een regeling van opzegging, maar dat dit onverlet laat dat de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een werkgever – hoewel bevoegd tot opzegging – door op te zeggen of door op te zeggen zonder daarbij nadere maatregelen of voorzieningen te treffen voor het verloren gaan van het indexatieperspectief zich niet als goed werkgever gedraagt, terwijl in het
John Crane-arrest de Hoge Raad de uitspraak van het hof (ECLI:NL:GHDHA:2022:16) in stand heeft gelaten dat John Crane gehouden is de verslechtering van het indexatieperspectief als gevolg van de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst te compenseren.
4.14.
Uit beide genoemde arresten – alsmede uit het arrest van het verwijzingshof in de
Euronext-zaak (ECLI:NL:GHDHA:2024:1077) – kan worden afgeleid dat voor het ontstaan van een aanspraak op compensatie wegens aantasting van het perspectief op toeslagverlening in ieder geval vereist is dat de werkgever (zoals Fugro) door eigen gedragingen heeft zorggedragen voor c.q. in relevante mate heeft bijgedragen aan aantasting van het perspectief op toeslagverlening. Met andere woorden: slechts indien de vermindering of het verlies van het indexatieperspectief het rechtstreekse gevolg is van een door de werkgever verrichte (rechts)handeling, kan grond bestaan voor een compensatieverplichting voor deze werkgever.
4.15.
In het onderhavige geval doet zich een dergelijke situatie evenwel niet voor. Er is immers geen sprake van dat Fugro door enig eigen handelen of nalaten heeft bewerkstelligd dat het indexatieperspectief van [eiser] geheel is komen te vervallen. Anders dan in de hiervoor genoemde arresten het geval was, is het niet Fugro geweest maar NN die per 2016 de winstdelende uitvoeringsovereenkomst heeft beëindigd en bestond vanaf dat moment geen mogelijkheid meer om – hetzij bij NN, hetzij bij een andere pensioenuitvoerder – een uitvoeringsovereenkomst met (vergelijkbare) winstdelingsregeling te sluiten. De door [eiser] aangehaalde rechtspraak biedt derhalve weliswaar steun voor het uitgangspunt dat een compensatieverplichting kan ontstaan wanneer de werkgever door eigen toedoen het recht op toeslagverlening of het indexatieperspectief aantast, maar niet voor de situatie waarin dat recht of perspectief wordt aangetast door omstandigheden die buiten de invloedssfeer van de werkgever liggen, zoals hier het geval is als gevolg van de beëindiging van de winstdelende uitvoeringsovereenkomst door NN.
4.16.
De verwijzing naar het
Capgemini-arrest kan [eiser] evenmin baten. In die zaak ging het samengevat om een aantasting van het recht op voorwaardelijke toeslagverlening door een overheveling van gelden uit het toeslagendepot naar een kostendepot en het sluiten van een nieuwe uitvoeringsovereenkomst zonder wijziging van de pensioenovereenkomst als gevolg waarvan de voorwaardelijke toeslagregeling niet meer kon worden nagekomen.
In het onderhavige geval is evenwel geen sprake van een dergelijke onttrekking; het leeglopen van het toeslagendepot is hier het directe gevolg van het uitblijven en uiteindelijk geheel wegvallen van overrente en/of een andere winstdeling vanuit NN of een andere pensioenuitvoerder.
4.17.
Het handelen van Fugro, bezien tegen de achtergrond van de hiervoor besproken jurisprudentie, biedt geen grond voor het aannemen van een verplichting jegens [eiser] tot compensatie voor de beëindiging van toeslagverlening. Het feit dat Fugro aan [eiser] geen compensatie heeft toegekend wordt dan ook niet in strijd met de norm van goed werkgeverschap en/of de redelijkheid en billijkheid geacht.
4.18.
Op grond van al het bovenstaande zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Gelet op deze uitkomst behoeven de ingenomen stellingen omtrent de mogelijke financiële consequenties van een eventuele toewijzing van de vorderingen voor Fugro geen bespreking.
4.19.
Nu [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij heeft te gelden, zal hij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten aan de zijde van Fugro worden begroot op € 677,- (2 punten x € 271,- en nakosten ad € 135,-). Ten aanzien van de door Fugro gevorderde buitengerechtelijke kosten wordt overwogen dat Fugro heeft nagelaten om duidelijk te maken op grond van welke wettelijke verplichting tot schadevergoeding [eiser] gehouden zou zijn om deze kosten te vergoeden. Voor toewijzing van deze kosten wordt daarom geen aanleiding gezien.

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 677,- te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en bepaalt dat als [eiser] niet tijdig aan die veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend [eiser] ook de kosten van betekening betalen;
5.3
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling van [eiser] uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2025 in aanwezigheid van de griffier.