In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die de Mauritaanse nationaliteit heeft en sinds 2017 in Nederland verblijft, heeft tegen het besluit van 5 februari 2025 beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 12 februari 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank overweegt dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat de minister bevoegd was om de maatregel van bewaring op te leggen. Eiser betoogde dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was en dat er geen zicht op uitzetting naar Mauritanië was. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende gronden had om de maatregel te rechtvaardigen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Daarnaast werd er gediscussieerd over de voortvarendheid van de minister in de procedure rondom de uitzetting. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen lichter middel toegepast hoefde te worden. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat zijn medische omstandigheden een lichter middel rechtvaardigen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.