ECLI:NL:RBDHA:2025:2131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
NL25.5741
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring wegens redelijk vermoeden van illegaal verblijf en zicht op uitzetting naar Mauritanië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die de Mauritaanse nationaliteit heeft en sinds 2017 in Nederland verblijft, heeft tegen het besluit van 5 februari 2025 beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 12 februari 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat de minister bevoegd was om de maatregel van bewaring op te leggen. Eiser betoogde dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was en dat er geen zicht op uitzetting naar Mauritanië was. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende gronden had om de maatregel te rechtvaardigen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Daarnaast werd er gediscussieerd over de voortvarendheid van de minister in de procedure rondom de uitzetting. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen lichter middel toegepast hoefde te worden. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat zijn medische omstandigheden een lichter middel rechtvaardigen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5741

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1980 en de Mauritaanse nationaliteit te hebben.
Redelijk vermoeden van illegaal verblijf
2. Eiser betoogt dat geen sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Eiser verblijft sinds 2017 in Nederland. Hij heeft diverse verblijfsvergunningen in het verleden aangevraagd. Hij verbleef geruime tijd in het asielzoekerscentrum (AZC) in [plaats].
3. Eisers beroepsgrond slaagt niet. Eisers inbewaringstelling is door verweerder voorbereid. Verweerder heeft dus voor de staandehouding onderzoek gedaan naar eisers verblijfsstatus. Uit dit onderzoek is gebleken dat eiser geen rechtmatig verblijf had ten tijde van de staandehouding. Eiser heeft niet het tegendeel aannemelijk gemaakt. Dat hij al enige tijd in Nederland verblijft en in het verleden rechtmatig verblijf had, geeft geen aanleiding voor een andere conclusie. Verweerder heeft eiser dan ook staande kunnen houden op grond een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, in de zin van artikel 50, eerste lid, van de Vw.
Grondslag en gronden van de maatregel
4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, staat het vast dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Verweerder was daarom bevoegd tot het opleggen van de maatregel op grond van artikel 59 van de Vw.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Als zware gronden [1] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] wordt vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 Vw heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6. Eiser betwist de lichte gronden 4b en 4e. Verweerder heeft ter zitting lichte grond 4e laten vallen.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden en de overige lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor deze gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen. De lichte grond 4b behoeft daarom geen bespreking.
Zicht op uitzetting
8. Eiser stelt dat geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Mauritanië. Uitzetting naar Mauritanië komt niet vaak voor en verweerder had voor de inbewaringstelling onderzoek moeten doen naar het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
9. De beroepsgrond slaagt niet. Het enkele feit dat uitzetting naar Mauritanië niet vaak voorkomt, maakt niet dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Eiser heeft verder geen concrete aanknopingspunten aangedragen die de conclusie rechtvaardigen dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Ter zitting heeft verweerder verwezen naar de website van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V). Op die website staat dat vrijwillige en gedwongen terugkeer naar Mauritanië mogelijk is. Ook wordt de laissez-passer (LP)-procedure beschreven. In dit verband komt eveneens betekenis toe aan eisers houding. Eiser heeft een medewerkingsplicht. Als eiser medewerking verleent, dan kunnen de Mauritaanse autoriteiten sneller een beslissing nemen op de LP-aanvraag.
Voortvarend handelen
10. Eiser voert aan dat verweerder niet voldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder heeft op 31 oktober 2024 een LP-aanvraag voor eiser opgestart. Verweerder heeft vervolgens pas op 7 februari 2025 de LP-aanvraag doorgestuurd naar de autoriteiten van Mauritanië. Verweerder had veel eerder de LP-aanvraag moeten doorsturen.
11. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van de voortvarendheid tijdens de vreemdelingenrechtelijke bewaring geen zelfstandige betekenis wordt gehecht aan het niet of niet snel genoeg handelen voorafgaand aan de inbewaringstelling. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat op 31 oktober 2024 alleen werd bekeken welke informatie nodig is om een LP-aanvraag in te dienen. Verweerder is vervolgens overgegaan tot indiening van de LP-aanvraag nadat eiser in bewaring is gesteld. Hierdoor wordt voorkomen dat de Mauritaanse autoriteiten mogelijk onnodig worden bevraagd. De rechtbank acht deze handelswijze niet onredelijk, nu verweerder pas vanaf het moment van de inbewaringstelling verplicht is om voldoende voortvarend te handelen. [3] Eiser is in bewaring gesteld op 5 februari 2025. Op 7 februari 2025 heeft verweerder de LP-aanvraag doorgestuurd naar de Mauritaanse autoriteiten. Op 10 februari 2025 heeft een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Verweerder handelt dan ook voldoende voortvarend in het kader van eisers uitzetting naar Mauritanië.
Lichter middel
12. Eiser voert aan dat ten onrechte geen lichter middel is toegepast. Hij verwijst in dat verband naar zijn medisch dossier, waaronder naar de adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA). Verweerder had eisers medische omstandigheden moeten betrekken bij zijn afweging of een lichter middel moet worden toegepast. Verweerder had eiser in het AZC in [plaats] kunnen laten verblijven totdat een LP is afgegeven door de Mauritaanse autoriteiten.
13. De beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft niet geconcretiseerd welke specifieke medische omstandigheden maken dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. De algemene verwijzing naar de BMA-adviezen is dat aangaande onvoldoende. Verweerder heeft de medische omstandigheden van eiser expliciet benoemd en voldoende betrokken bij zijn afweging. Niet is gebleken dat de detentie voor eiser onevenredig bezwarend is. Ook is van belang dat eiser in een vertrekgesprek van 27 oktober 2024 heeft verklaard dat hij niet terug wil keren naar Mauritanië. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het onttrekkingsrisico te ondervangen.
Ambtshalve toetsing
14. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 17 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1157.