ECLI:NL:RBDHA:2025:21315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
NL25.20187
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Kameroense eiser op basis van ongeloofwaardigheid van asielmotieven en binnenlands beschermingsalternatief

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een eiser uit Kameroen, die op 8 mei 2024 een tweede aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indiende. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 29 april 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de afwijzing beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van de eiser, die stelt dat hij lid is van de Southern Cameroons National Council (SCNC) en dat hij gevaar loopt vanwege zijn politieke overtuiging. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de asielmotieven van eiser ongeloofwaardig zijn. De rechtbank concludeert dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser geen risico loopt op vervolging en dat er een binnenlands beschermingsalternatief is. De rechtbank heeft de zaak op 15 oktober 2025 opnieuw behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de documenten die eiser heeft overgelegd, waaronder een lidmaatschapskaart en verklaringen van derden, niet voldoende zijn om zijn asielmotief te onderbouwen. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag in stand gelaten en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. R.M. Koning).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De minister heeft namelijk niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser lid is van de Southern Cameroons National Council (SCNC) en heeft deelgenomen aan protesten in Kameroen. Daarnaast heeft de minister terecht gesteld dat eiser geen risico loopt op vervolging vanwege zijn politieke overtuiging, omdat niet aannemelijk is dat eiser in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat. Tot slot mocht de minister aan eiser een binnenlands beschermingsalternatief tegenwerpen
.Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 8 mei 2024 een tweede aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 29 april 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL25.20188), op 5 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst omdat de tolk de ochtend van de zitting heeft afgezegd en geen andere tolk meer geregeld kon worden. Daarnaast heeft de minister aangegeven een weerwoord te willen vragen aan Bureau Documenten op een door eiser overgelegd rapport. Ook om die reden zag de rechtbank aanleiding om het onderzoek te schorsen en de zaak aan te houden.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL25.20188), op 15 oktober 2025 opnieuw op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Eerste aanvraag
3. Eiser heeft eerder, op 30 augustus 2020, een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij een conflict heeft gehad met een groep separatisten, omdat eiser een wapen had dat zij wilden hebben. Vervolgens heeft het leger in het dorp van eiser huizen in brand gestoken en separatisten vermoord. De dorpelingen en separatisten denken dat eiser de aanstichter is en hij werd daardoor door hen bedreigd. Deze aanvraag is afgewezen omdat de dreigementen van separatisten en dorpelingen niet geloofwaardig waren geacht. Het beroep tegen dit besluit is op 23 juni 2022 ongegrond verklaard, [1] waarmee dit in rechte vast staat.
Huidige aanvraag
4. Eiser heeft aan zijn huidige asielaanvraag nieuwe documenten ten grondslag gelegd waaruit volgens hem blijkt dat hij lid is van de politieke beweging SCNC. Verder legt eiser aan deze aanvraag ten grondslag dat hij heeft deelgenomen aan demonstraties in Kameroen en daarbij is opgepakt. Bij terugkeer zou eiser zijn politieke overtuiging opnieuw willen praktiseren en loopt daardoor gevaar.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. lidmaatschap van de SCNC en deelname aan protesten waarbij eiser is opgepakt;
3. politieke overtuiging.
De minister acht het eerste en derde asielmotief geloofwaardig. Het tweede asielmotief is volgens de minister ongeloofwaardig. De geloofwaardig geachte politieke overtuiging maakt volgens de minister echter niet dat eiser gegronde vrees voor vervolging heeft, omdat niet aannemelijk is dat eiser onder de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten vanwege zijn overtuiging. Verder neemt de minister aan dat sprake is van een uitzonderlijk niveau van willekeurig geweld in de provincies North-West en South-West, maar kan voor eiser een vestigingsalternatief worden aangenomen.
Is de Werkinstructie 2024/6 in strijd met het Unierecht?
6. Eiser betoogt dat de nieuwe Werkinstructie (WI) over de geloofwaardigheidsbeoordeling, WI 2024/6, niet in overeenstemming is met artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn en de jurisprudentie van het Hof van Justitie daarover. Daarnaast betoogt eiser, onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 8 augustus 2025, [2] dat in die geloofwaardigheidsbeoordeling ten onrechte een integrale beoordeling ontbreekt.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats is in haar uitspraken van 25 juni 2025 en 8 september 2025 tot het oordeel gekomen dat WI 2024/6, zoals door de minister uitgelegd, in overeenstemming is met het Unierecht. [3] In dat wat eiser betoogt ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel.
Mocht de minister het lidmaatschap van de SCNC en de deelname aan protetsen ongeloofwaardig vinden?
7. Eiser betoogt dat de minister het lidmaatschap van de SCNC en deelname aan protesten ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. Eiser heeft namelijk verschillende bewijsstukken overgelegd die zijn lidmaatschap onderbouwen. Dat zijn een lidmaatschapskaart, twee rapporten van [persoon A] (van 8 november 2023 en 8 maart 2024), een verklaring van de voorzitter van de Duitse vertegenwoordiging van de SCNC en een verklaring van [persoon B]. Hoewel eiser wellicht verweten kan worden dat hij bij zijn eerste asielaanvraag niet verklaard heeft over zijn lidmaatschap van SCNC, is dit onvoldoende reden om voorbij te gaan aan de in de onderhavige procedure overgelegde bewijsstukken. Ter onderbouwing van de deelname aan protesten heeft eiser een kopie van een arrestatiebevel overgelegd. Daarnaast heeft hij in beroep een kopie van een Kameroense rechtbankuitspraak overgelegd waaruit blijkt dat hij veroordeeld is tot een levenslange gevangenisstraf. Hiermee heeft eiser zijn asielmotief onderbouwd met documenten en dus zijn asielmotief aannemelijk gemaakt.
Wat is het juridisch kader?
7.1.
De rechtbank begrijpt het betoog van eiser zo dat de minister op grond van stap 2a uit WI 2024/6 het asielmotief geloofwaardig had moeten achten omdat eiser het asielmotief voldoende heeft onderbouwd met objectieve bewijsstukken. Dit betoog slaagt niet. Hoewel eiser een aantal documenten ter onderbouwing van zijn asielmotief heeft overgelegd, zijn dit geen objectieve bewijsstukken. De echtheid van de lidmaatschapskaart kon namelijk door Bureau Documenten niet worden vastgesteld en zowel het arrestatiebevel als de rechtbankuitspraak zijn kopieën. De overgelegde rapporten en verklaringen zijn geen objectieve, openbare bronnen die zien op de persoonlijke omstandigheden van eiser. De minister heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank het asielmotief van eiser en de overgelegde documenten terecht verder beoordeeld in stap 2b van de WI 2024/6. Hierbij heeft de minister gesteld dat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen, [4] waardoor het asielmotief ongeloofwaardig is. Hieronder zal de rechtbank een oordeel geven of de minister dit standpunt niet ten onrechte heeft ingenomen.
Asielmotief niet eerder genoemd
7.2.
De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat het niet bij de eerdere asielaanvraag noemen van dit asielmotief, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid daarvan. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat aan eiser verweten kan worden dat hij dit asielmotief niet eerder heeft benoemd. Het betoog van eiser dat dit onvoldoende reden is om voorbij te gaan aan de overgelegde bewijsstukken maakt dat niet anders, alleen al omdat de minister ook niet zonder meer voorbij is gegaan aan alle overgelegde stukken. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat het betoog erop ziet dat volgens hem onvoldoende gewicht is toegekend aan de documenten en verklaringen. De rechtbank zal daarover hieronder een oordeel geven.
Lidmaatschapskaart
7.3.
De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat de lidmaatschapskaart onvoldoende is om geloofwaardig te achten dat eiser lid is van de SCNC. De lidmaatschapskaart is namelijk onderzocht door Bureau Documenten en dat kan de echtheid van het document niet vaststellen. Hierdoor kan aan dit document niet de waarde gehecht worden die eiser eraan hecht. Het rapport van [persoon A], waarin zij stelt dat de lidmaatschapskaart wel echt is, maakt dit niet anders. Hoewel de minister [persoon A] als een deskundige ziet, betekent dat niet dat de minister de conclusie van het rapport had moeten volgen. Hierbij weegt mee dat [persoon A] geen deskundige is op het gebied van het beoordelen van documenten, terwijl Bureau Documenten daarin wel deskundig is. Daarnaast heeft Bureau Documenten in een weerwoord aangegeven dat het rapport van [persoon A] niet objectief verifieerbaar is. Uit het weerwoord volgt dat het onduidelijk is of de lidmaatschapskaart in originele vorm is beoordeeld en of de juiste onderzoekstechnieken zijn toegepast. Daarnaast is niet vastgesteld dat de door [persoon A] gebruikte vergelijkingsdocumenten daadwerkelijk van de SCNC afkomstig zijn, waardoor de
betrouwbaarheid daarvan niet kan worden gegarandeerd. Ook kan niet worden bevestigd dat de handtekeningen en stempels authentiek zijn. Bureau Documenten blijft daarom bij zijn eerdere conclusie dat de lidmaatschapskaart onvoldoende op echtheid kan worden beoordeeld. De rechtbank ziet geen reden om daaraan te twijfelen.
Rapport [persoon A] en verklaringen [persoon C] en [persoon B]
7.4.
De minister stelt zich eveneens niet ten onrechte op het standpunt dat het rapport van [persoon A], waarin zij tot het oordeel komt dat eiser wel degelijk een risico op vervolging loopt bij terugkeer naar Kameroen, en de verklaringen van [persoon C] en [persoon B] niet maken dat het lidmaatschap van eiser van SCNC is aangetoond. Met betrekking tot het rapport van [persoon A] wijst de rechtbank erop dat het aan de minister is om een oordeel te geven over de geloofwaardigheid van een asielmotief. Aan het alternatieve oordeel van [persoon A] heeft de minister niet de waarde hoeven hechten die eiser daaraan gehecht wenste te zien. De minister beschikte namelijk over dezelfde informatie als de informatie op basis waarvan [persoon A] tot haar oordeel is gekomen. De verklaringen van [persoon C] en [persoon B] zijn niet gebaseerd op eigen waarnemingen en kunnen niet worden geverifieerd. De minister heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze documenten de verklaringen van eiser onvoldoende onderbouwen. Daarbij heeft de minister er terecht op gewezen dat in de verklaringen niet wordt onderbouwd hoe [persoon C] en [persoon B] aan de informatie komen waarover de verklaringen gaan.
Arrestatiebevel en uitspraak rechtbank
7.5.
De rechtbank stelt voorop dat, anders dan eiser betoogt, de minister het arrestatiebevel wel heeft betrokken bij de beoordeling of het asielmotief van eiser geloofwaardig is. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat het arrestatiebevel onvoldoende is in het licht van de gehele geloofwaardigheid om de lidmaatschap van eiser aan SCNC of de deelname aan demonstraties geloofwaardig te achten. Het arrestatiebevel is namelijk een kopie en kan daarom niet op echtheid onderzocht worden door Bureau Documenten. Daarnaast zegt dit document niets over de deelname van eiser aan demonstraties voor de SCNC. De uitspraak van de rechtbank uit Kameroen heeft eiser pas in beroep overgelegd. De gemachtigde van de minister heeft tijdens de zitting niet ten onrechte gesteld dat ook dit document onvoldoende is om het asielmotief geloofwaardig te achten. Hierbij heeft de minister er terecht op gewezen dat het wederom gaat om een kopie die niet op echtheid onderzocht kan worden. Daarnaast mocht de minister tegenwerpen dat het opmerkelijk is dat de uitspraak, die dateert van 8 augustus 2019, nu pas wordt overgelegd. Verder heeft eiser verklaard dat hij nooit veroordeeld is geweest.
Conclusie
7.6.
De minister heeft zich op grond van het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw 2000. Daarom hoefde de minister eiser niet te volgen in zijn relaas dat hij lid is van de SCNC en heeft deelgenomen aan protesten in Kameroen. De beroepsgrond slaagt niet.
Mocht de minister eisers vrees voor vervolging vanwege zijn politieke overtuiging onvoldoende zwaarwegend achten?
8. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte aanneemt dat eiser niet in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat. De politieke overtuiging van eiser is namelijk niet betwist. Daarnaast heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer in Kameroen geen uiting zal geven aan zijn politieke overtuiging. Dat eiser in Nederland geen activiteiten heeft verricht, is hiervoor onvoldoende. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij voornemens is uiting te geven aan zijn overtuiging doormiddel van protesten en demonstraties. Ook zou eiser zich graag aansluiten bij de SCNC-beweging in Duitsland, maar kan dit tot op heden niet omdat hij niet mag reizen.
8.1.
De minister stelt zich terecht op het standpunt dat niet aannemelijk is dat eiser onder de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat en daardoor gegronde vrees voor vervolging heeft bij terugkeer naar Kameroen. Hierbij acht de minister terecht niet aannemelijk dat eiser uiting zal geven aan zijn politieke overtuiging in Kameroen. Daarbij weegt mee dat niet geloofwaardig is dat eiser zich eerder politiek geuit heeft in Kameroen. Daarnaast heeft eiser in Nederland ook geen politieke activiteiten verricht. De verklaring van eiser dat deze activiteiten vooral in Duitsland plaatsvinden en hij niet mag reizen en dat hij daarom geen activiteiten heeft verricht, volgt de minister terecht niet. Eiser had namelijk ook op andere manieren vorm kunnen geven aan zijn politiek activisme, bijvoorbeeld online, maar daarvan is niet gebleken. De door eiser in beroep overgelegde foto’s en sociale mediaberichten, waarmee eiser wil aantonen dat hij wel politiek actief is in Nederland, maken voorgaande niet anders. De minister heeft terecht gesteld dat die onvoldoende is om ervanuit te gaan dat eiser nu wel in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat.
Mocht de minister aan eiser een binnenlands beschermingsalternatief tegenwerpen?
9. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte een binnenlands beschermingsalternatief aanneemt. Dit kan namelijk niet worden tegengeworpen als de vrees van de vreemdeling gebaseerd is op de vreemdeling zelf betreffende omstandigheden, wat in geval van eiser zo is. Daarnaast heeft de minister onvoldoende actuele en betrouwbare informatie gebruikt om vast te stellen of sprake is van een beschermingsalternatief. Eiser wijst op een brief van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) waaruit blijkt dat het beschermingsalternatief niet voldoet aan de voorwaarden en op deze brief is de minister niet inhoudelijk ingegaan. Uit deze brief blijkt namelijk dat niet voldaan is aan de voorwaarden dat een vreemdeling zich kan vestigen in het gebied en een leven kan leiden onder normale omstandigheden.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de gebieden Yaoundé, Douala en Bafoussam als beschermingsalternatief aan eiser mocht tegenwerpen. De minister heeft daarbij terecht gesteld dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 3.37d van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. Eiser komt namelijk uit een gebied waar sprake is van een uitzonderlijk niveau van willekeurig geweld en zijn vrees is, gelet op de ongeloofwaardigheid van het tweede asielmotief, niet gebaseerd op omstandigheden die hemzelf betreffen. Daarnaast heeft de minister terecht aangenomen dat eiser in de gebieden Yaoundé, Douala en Bafoussam geen risico loopt op vervolging. Hierbij heeft de minister terecht gewezen op de in de besluitvorming genoemde landeninformatie. Daarnaast heeft eiser Kameroen op legale wijze verlaten vanaf het vliegveld waardoor aannemelijk is dat eiser op deze manier ook veilig terug kan reizen naar Kameroen. Ook aan de laatste voorwaarde is voldaan, omdat eiser heeft verklaard twee weken voor zijn vertrek in Yaoundé te hebben verbleven en daar neven te hebben wonen. Van eiser kan daarom verwacht worden dat hij zich in dit deel van Kameroen vestigt.

Conclusie en gevolgen

10. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het besluit van 29 april 2025 in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zp. Zwolle 23 juni 2022, met zaaknummer NL21.19820 (niet gepubliceerd).
2.Rb. Den Haag, zp. Groningen, 8 augustus 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:14853.
4.Zie artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw 2000.