In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. I. Vreeken, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank had eerder bepaald dat de minister binnen zestien weken na de uitspraak van 5 februari 2025 moest beslissen. Aangezien de minister deze termijn heeft overschreden, heeft eiser beroep ingesteld op 7 augustus 2025. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat er een uitdrukkelijke termijn was gesteld door de rechtbank. De rechtbank constateert dat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank legt de minister een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen en verbindt hieraan een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, tot een bedrag van € 453,50.