ECLI:NL:RBDHA:2025:21385

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
NL25.6164
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse eiser met bloedwraak en lhbti-motieven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Turkse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. De eiser, vertegenwoordigd door mr. I.M. Zuidhoek, had op 25 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 7 februari 2025 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 16 oktober 2025 behandeld, waarbij ook een tolk en de gemachtigde van de minister, mr. P.A.L.A. van Ittersum, aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond is. Eiser heeft verklaard dat hij vreest voor bloedwraak van zijn vader vanwege zijn homoseksualiteit en afvalligheid van de Islam. De minister heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van eiser inconsistent zijn en dat er geen gegronde vrees voor vervolging is. De rechtbank volgt de minister in zijn oordeel dat de omstandigheden van eiser niet voldoende zijn om aan te nemen dat hij bij terugkeer naar Turkije een reëel risico op ernstige schade loopt. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de aanvraag heeft afgewezen en dat het beroep van eiser ongegrond is.

De rechtbank benadrukt dat hoewel de situatie voor lhbti-personen in Turkije problematisch is, dit niet automatisch betekent dat eiser persoonlijk gevaar loopt. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Turkije daadwerkelijk vervolging zal ondervinden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6164

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [v-nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het opleggen van een terugkeerbesluit.
1.1.
Eiser heeft op 25 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 7 februari 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Aan eiser is daarnaast een terugkeerbesluit opgelegd.
1.2.
De rechtbank heeft beroep op 16 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister. Ook was aanwezig A.T.G.A. Kortekaas van LGBT Asylum Support.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser stelt dat zijn broer in 2018 is vermoord toen hij zijn vrienden ging ophalen bij een nachtclub. Eisers vader wil dat eiser bloedwraak gaat plegen wat zou moeten volgens de islamitische wetten. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij homoseksueel is. Eisers vader wil eiser hierom vermoorden. Tot slot verklaart eiser afvallig van de Islam te zijn en nog geen dienstplicht te hebben vervuld.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Seksuele gerichtheid;
Afvalligheid van de Islam;
Militaire dienstplicht;
Bloedwraak.
De minister heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst, de seksuele geaardheid en hetgeen gesteld over de militaire dienstplicht geloofwaardig geacht. Eisers afvalligheid van de Islam is volgens de minister deels geloofwaardig en dat eiser bloedwraak moet nemen is ongeloofwaardig. Uit eisers verklaringen volgt niet dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft of dat hij bij terugkeer naar Turkije een reëel risico op ernstige schade loopt. De gestelde omstandigheden hebben geen raakvlak met het Verdrag [1] of artikel 3 EVRM. [2] en eiser krijgt daarom geen verblijfsvergunning asiel. Eiser krijgt ook geen verblijfsvergunning regulier.
Heeft de minister de bloedwraakkwestie ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
6. Eiser stelt er dat er ten onrechte een groot gewicht wordt toegekend aan het gehoor bij de AVIM [3] terwijl dit niet de plek is om inhoudelijke vragen te stellen, en zeker geen vragen waarbij het antwoord later kan worden tegengeworpen. Eerst nadat een asielzoekende met een advocaat heeft kunnen spreken worden er inhoudelijke vragen gesteld, met daarbij als enige uitzondering de beperkte vraag naar het asielmotief in het aanmeldgehoor. Het gaat dan ook niet aan om een verschil in de respectievelijke verklaringen te creëren, zeker daar waar dit niet het geval is of in elk geval verklaarbaar is. Eiser stelt verder dat hij geen wisselende verklaringen over de bloedwraak heeft afgelegd. De verklaringen moeten in samenhang worden bezien. Eiser heeft verklaard angst te hebben voor het geweld dat het gevolg zal zijn van de bloedwraakkwestie. Eiser wordt onder druk gezet door zijn vader om bloedwraak te plegen en dit kan niet anders dan als gewelddadig gezien worden. Dat is het geweld waar eiser voor vreest. Hij vreest ook uiteindelijk gewelddadig om het leven te komen wanneer hij deel neemt aan deze gewelddadigheden. Dit zijn geen tegenstrijdige verklaringen maar verschillende aspecten van hetzelfde probleem. Dat eiser na 2019 niet door zijn vader gedwongen is om bloedwraak te plegen heeft te maken met het feit dat eiser in Oekraïne verbleef en dus niet gedwongen kon worden door zijn vader.
6.1.
De minister is van mening dat eisers verklaringen bij AVIM bij de besluitvorming kunnen worden betrokken en dat eiser wisselend heeft verklaard over de bloedwraakkwestie. Dit doet af aan de geloofwaardigheid van de verklaringen. Van eiser mag verwacht worden dat hij consistent en samenhangend kan verklaren over de problemen die hij heeft meegemaakt en dat hij een duidelijke context kan schetsen ten aanzien van zijn asielmotieven. Ten aanzien van de bloedwraakkwestie is eiser hierin niet geslaagd. Dit doet af aan de geloofwaardigheid van het asielmotief en eisers verklaringen vormen daarom geen samenhangend en aannemelijk geheel.
6.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de minister een te groot gewicht heeft toegekend aan hetgeen is verklaard bij AVIM. In het bestreden besluit is weliswaar verwezen naar het gehoor bij AVIM waarin eiser heeft verklaard dat sprake is van bloedwraak in zijn familie, dat zijn broer daardoor is overleden en dat eiser bang is dat hem dit ook gaat overkomen. [4] In het bestreden besluit is echter eveneens verwezen naar de verklaringen in de zienswijze, waarin eiser wederom heeft aangegeven dat zijn broer is overleden als gevolg van de bloedwraak en dat eiser bang is dat hem dit ook gaat overkomen. [5] De minister wijst er terecht op dat dit niet strookt met de verklaringen in de overige gehoren. Uit het aanmeldgehoor volgt immers dat de broer van eiser zou zijn vermoord nadat hij een neef en een gezamenlijke vriend ging ophalen bij een nachtclub. [6] Uit de (overige) gehoren volgt bovendien dat er pas sprake zou zijn van een bloedwraakkwestie nadat eisers broer was vermoord. [7] De minister stelt dan ook terecht dat eiser wisselend heeft verklaard door zowel te verklaren over een bloedwraakkwestie voorafgaand aan het incident als over een bloedwraakkwestie nadat zijn broer is vermoord bij de nachtclub. De minister heeft verder kunnen overwegen dat eiser heeft verklaard dat hij na 2019 bereikbaar was voor zijn vader en dat zijn vader hem na 2019 niet heeft gedwongen om bloedwraak te plegen of hierover is begonnen, zodat de enkele stelling dat eiser na 2019 in Oekraïne was en daarom niet gedwongen kon worden door zijn vader, niet maakt dat eiser gevolgd moet worden in zijn stelling dat hij de bloedwraak moest uitvoeren.
Heeft de minister de afvalligheid deels geloofwaardig kunnen achten?
7. Eiser stelt dat het uiten van het niet meer gelovig zijn voor hem uiteindelijk onontkoombaar is. Van hem kan niet verwacht worden dat hij zich conformeert aan de geldende religieuze regels, te meer dit ook beperkingen ten aanzien van het uiten van zijn geaardheid met zich zal brengen. Wel degelijk is aangetoond dat het kunnen uitoefenen van de afvalligheid belangrijk is voor de religieuze identiteit van eiser, evenals dat eventuele problemen bij het uiten van de afvalligheid een inbreuk vormen op zijn religieuze identiteit. Bovendien is de religieuze identiteit van eiser in de tijd dat hij in Nederland is, in sterkte gegroeid.
7.1.
De minister acht het geloofwaardig dat eiser afvallig is van de Islam. Volgens de minister is echter niet aannemelijk gemaakt dat de uiting hiervan onderdeel is van eisers geloofsidentiteit. De minister overweegt hierbij dat eiser niet actief is geweest in het uiten van zijn religieuze identiteit in Turkije. Volgens de minister uit eiser ook in Nederland niet actief dat hij afvallig is. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij een innerlijke motivatie heeft om zich actief in het openbaar te uiten of dat zijn afvalligheid een groot en belangrijk deel van zijn sociale en maatschappelijk leven is. Gelet op het voorgaande mag volgens de minister terughoudendheid van eiser worden verwacht.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uiting van zijn afvalligheid onderdeel van zijn geloofsidentiteit is. De minister heeft in dat kader kunnen meewegen dat eiser nooit actief is geweest in het uiten van zijn religieuze identiteit, dat eiser heeft verklaard nooit iets te hebben gehad met het geloof en dat hij is blijven praktiseren ondanks zijn afvalligheid. Hieruit blijkt niet dat eiser een actieve uiting van zijn afvalligheid heeft. De minister heeft verder kunnen overwegen dat eiser zich zonder noemenswaardige problemen heeft kunnen aanpassen aan zijn omgeving. Ook overweegt de minister niet ten onrechte dat eiser met zijn stelling dat de afvalligheid niet verborgen kan blijven en dat het uiten hiervan onontkoombaar is - mede omdat eisers religieuze identiteit is gegroeid in Nederland - niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt dat het kunnen uitoefenen van de afvalligheid belangrijk is voor eisers religieuze identiteit. Deze stellingen zijn door eiser immers niet nader onderbouwd. Gelet op het voorgaande mag de minister bij terugkeer dan ook terughoudendheid van eiser verwachten.
Heeft de minister terecht overwogen dat eiser geen risico op vervolging?
8. Dat eiser zich in het schriftelijk gehoor niet heeft uitgelaten over zijn vrees vanwege zijn afvalligheid, betekent volgens eiser niet dat de alsnog geuite vrees niet aanwezig is. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij bij terugkeer wel degelijk in de problemen zal komen vanwege het uiten van het niet meer gelovig zijn. Eiser stelt verder dat uit het ambtsbericht [8] volgt dat de toegang tot rechtsbescherming en rechtsmiddelen beperkt is voor lhbti’ers. Voorbeelden zijn aangehaald waaruit blijkt dat de politie niet de moeite neemt om verklaringen van lhbti’ers vast te leggen of om een aangifte van een lhbti’er in behandeling te nemen. De overwegingen in de bestreden beschikking zijn gebaseerd op het ambtsbericht uit 2023, terwijl uit het nieuwe ambtsbericht een negatiever beeld naar voren komt. Duidelijk is bijvoorbeeld dat die ruimte die er geacht wordt te zijn in Istanboel en Ankara echt beperkt is tot bepaalde wijken maar dat dit ook daar zeer relatief is en ook daar de lhbti-gemeenschap geconfronteerd wordt met agressie en antipathie vanuit de samenleving. Verder is er in Turkije nu een wetsvoorstel vanuit de regering gekomen met een vergelijkbare strekking als de anti-lhbti-wetgeving die bijvoorbeeld ook in Rusland al geldt. Hiermee zal het ‘promoten’ van lhbti-rechten strafbaar gesteld worden. Dit is een reële dreiging voor elke lhbti’er in Turkije omdat immers de enkele zichtbare lhbti-identiteit al als ‘promotie’ gelabeld kan worden.
8.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat niet wordt verwacht dat eiser bij terugkeer problemen zal ondervinden. De minister verwijst hiervoor allereerst naar de verklaringen van eiser waarin hij heeft aangegeven bij terugkeer geen problemen te verwachten als gevolg van zijn afvalligheid. De minister stelt zich op het standpunt dat de wijze waarop eiser bij terugkeer zijn afvalligheid wil uiten in steden als Istanboel en Ankara ook mogelijk is, zonder dat dit wordt gezien als een uiting van de religieuze identiteit. Ter zitting heeft de minister gesteld niet langer tegen te werpen dat eiser zich bij eventuele toekomstige problemen, zich kan wenden tot de Turkse autoriteiten.
8.2.
De minister overweegt verder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vader direct op de hoogte zou worden gesteld van eisers terugkeer. Uit het algemeen ambtsbericht Turkije van augustus 2023 volgt daarnaast dat de Turkse overheid zich tijdens de verslagperiode negatief heeft uitgelaten over de LHBTI-gemeenschap, wat bijdraagt aan een verslechterend sociaal klimaat, echter is de situatie volgens de minister niet dusdanig dat het voor een lhbti’er niet mogelijk is om in Turkije te leven. Daarbij is volgens de minister van belang dat LHBTI-rechtenbewegingen zich weerbaar toonden en dat met name de beweging in Istanboel en Ankara zichtbaar en sterk georganiseerd is. Hoewel de situatie de rechten van LHBTI-personen bemoeilijkt, blijft het volgens de minister formeel binnen de grenzen van wat legaal is en zonder directe strafbaarstelling van homoseksualiteit. Volgens de minister leidt het nieuwe ambtsbericht niet tot een andere conclusie.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat eiser bij terugkeer een gegronde vrees voor vervolging heeft. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser heeft verklaard dat hij bij terugkeer mogelijk geconfronteerd kan worden wanneer hij niet naar de moskee gaat of bidt, maar dat hij verwacht geen verdere problemen te ondervinden als gevolg van zijn afvalligheid. [9] De rechtbank is met de minister van oordeel dat het vervelend is dat eiser geconfronteerd kan worden, maar dat dit onvoldoende is om als daad van vervolging aan te merken, waarbij eiser zodanig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat het daardoor voor hem onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren in Turkije. Daarnaast volgt de rechtbank de minister in het standpunt dat de wijze waarop eiser bij terugkeer uiting zou willen geven aan zijn afvalligheid, zoals het niet bidden, niet naar de moskee gaan en het zich kleden zoals hij wil, mogelijk is in seculiere steden als Istanboel en Ankara, zonder dat dit als een uiting van de religieuze identiteit wordt gezien. De minister heeft er daarbij terecht op gewezen dat in Turkije sprake is van godsdienstvrijheid en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van zijn afvalligheid persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging.
8.4.
De rechtbank overweegt verder dat, alhoewel lhbti’ers weliswaar mogelijk problemen kunnen ondervinden, de situatie niet dermate is dat enkel op grond van de algemene situatie kan worden geconcludeerd dat eiser te vrezen heeft voor vervolging. De rechtbank stelt voorop dat door de minister niet wordt tegengeworpen dat eiser bescherming kan inroepen bij de autoriteiten, zodat dit tussen partijen niet in geschil is. Voorts heeft de minister gemotiveerd uiteengezet dat het niet aannemelijk is dat eiser persoonlijk gevaar loopt om te worden vervolgd vanwege zijn homoseksualiteit bij terugkeer naar Turkije. De minister heeft hierbij terecht overwogen dat de lhbti-rechtenbeweging in Turkije zich weerbaar toonde en met name in Istanboel en Ankara zichtbaar en sterk georganiseerd was. Uit het algemeen ambtsbericht Turkije van februari 2025 volgt weliswaar dat de maatschappelijke ruimte zich beperkte tot bepaalde delen in Istanboel en Ankara, maar niet aannemelijk is geworden dat eiser zich niet in deze delen zou kunnen vestigen. Eisers stelling dat hij in Istanboel of Ankara niet geaccepteerd zal worden, kan zonder nadere onderbouwing daarom niet worden gevolgd. De minister heeft verder terecht overwogen dat uit het ambtsbericht blijkt dat homoseksualiteit in Turkije niet strafbaar is. [10] De enkele verwijzing naar het wetsvoorstel, zonder dat duidelijk is of deze aangenomen zal worden, leidt daarom niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt verder dat de stelling dat eisers vader op de hoogte zou raken van eisers terugkeer, gebaseerd is op vermoedens. [11] Daarbij heeft eiser verklaard dat hij vanuit Oekraïne meermaals per vliegtuig is teruggegaan naar Turkije en dat zijn vader op dat moment ook niet van zijn komst afwist. Gelet op het voorgaande heeft de minister terecht overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
2.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
3.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel van de Dienst Regionale Recherche.
4.Gehoor AVIM, p. 2.
5.Bestreden besluit, p. 4, zienswijze, p. 2.
6.Aanmeldgehoor, p. 9.
7.Aanmeldgehoor, p. 9, schriftelijk gehoor, p. 18, verslag nader gehoor, p. 4, verslag aanvullend gehoor, p. 4.
8.Zie hiervoor het algemeen ambtsbericht Turkije van februari 2025 onder paragraaf 8.4.
9.Aanvullend gehoor, p. 19.
10.Zie hiervoor het algemeen ambtsbericht Turkije van februari 2025.
11.Aanvullend gehoor, p. 16.