ECLI:NL:RBDHA:2025:21401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
C/09/669331 / FA RK 24-4981
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezag, omgang en kinderalimentatie in een complexe echtscheidingssituatie met raadsonderzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 november 2025 een beschikking gegeven in een geschil tussen een vrouw en een man over gezag, omgang en kinderalimentatie met betrekking tot hun minderjarige kind. De vrouw verzoekt om te verklaren dat zij alleen met het ouderlijk gezag over het kind is belast en vraagt om een bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van het kind. De man verzet zich tegen de verzoeken van de vrouw en vraagt om gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw op dit moment alleen met het gezag is belast, maar dat er zorgen zijn over de omgang tussen de man en het kind. De rechtbank heeft daarom een raadsonderzoek gelast om de situatie verder te onderzoeken. De rechtbank heeft ook een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij het kind om de week bij de man verblijft. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 199,- per maand, met een verhoging naar € 212,- per maand per 1 januari 2025. De behandeling van de zaak wordt aangehouden tot na het raadsonderzoek, dat gericht zal zijn op de vragen rondom gezag en omgang.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-4981
Zaaknummer: C/09/669331
Datum beschikking: 13 november 2025
Gezag, omgang c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie

Beschikking op het op 3 juli 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. T. Kahya-Ekinci te Rijswijk.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.B. Chylinska te Zaandam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier van 10 oktober 2025 van de advocaat van de man, met bijlagen;
- het F9-formulier van 15 oktober 2025 van de advocaat van de vrouw, met bijlagen.
De minderjarige [minderjarige] heeft zich in raadkamer uitgelaten over het verzoek.
Op 15 oktober 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en tolk A. Polak;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en tolk M. Stammis;
- [naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
- De relatie is begin 2024 verbroken.
- Zij zijn de ouders van het volgende nu nog minderjarige kind:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna: [minderjarige] .
- [minderjarige] verblijft momenteel bij de vrouw.
- De vrouw is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.
- Uit de Basisregistratie Personen blijkt dat de vrouw, de man en [minderjarige] de Poolse nationaliteit hebben.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt:
- voor recht te verklaren dat de vrouw alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] is belast;
- te bepalen dat de man gehouden is om met ingang van datum van het verzoek van de vrouw een bijdrage te leveren in het levensonderhoud van [minderjarige] van € 261,- per maand, althans een zodanig bedrag aan kinderalimentatie als de rechtbank in goede justitie meent vast te stellen ten behoeve van [minderjarige] ;
- te bepalen dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.
De man voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Tevens verzoekt de man zelfstandig:
- het verzoek van de vrouw inzake de kinderalimentatie af te wijzen, dan wel te matigen tot € 50,- per maand in totaal als kinderalimentatie, dan wel een bedrag in goede justitie te bepalen met ingang van de datum van de beschikking;
- te bepalen dat de man drie dagen per week omgang heeft met [minderjarige] en dat de vrouw vier dagen per week, dan wel elke twee weken van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 20.00 uur, dan wel een beslissing in goede justitie te nemen;
- voor recht te verklaren dat de man naar Pools recht gezag heeft gekregen door erkenning, dan wel de man te belasten met het gezag over [minderjarige] , dan wel een beslissing in goede justitie te nemen.
De vrouw voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken, een en ander kosten rechtens.

Beoordeling

Omgang c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken ten aanzien van de omgang c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Juridisch kader
Zoals hierna zal blijken is de rechtbank van oordeel dat de vrouw op dit moment als enige ouder met het gezag is belast. De rechtbank zal daarom spreken over een omgangsregeling. Op grond van het eerste lid van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang ontzegt.
Op grond van het derde lid van dit artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaar of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Standpunt man
De man verzoekt vaststelling van een omgangsregeling, waarbij [minderjarige] drie dagen per week bij de man en vier dagen per week bij de vrouw is, dan wel dat de man twee weekenden per maand van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 20.00 uur omgang heeft met [minderjarige] . Hij heeft aangegeven dat hij vanaf de geboorte van [minderjarige] een grote rol in haar leven heeft vervuld en dat hij prettig contact met [minderjarige] heeft. Er is daarom geen reden dat de omgang tussen hem en [minderjarige] moet worden begeleid. De man betwist, zoals de vrouw stelt, dat sprake is geweest van alcoholmisbruik en huiselijk geweld. Volgens de man hebben er wel ruzies tussen de ouders plaatsgevonden, maar hebben beide ouders hier een aandeel in gehad.
Standpunt vrouw
De vrouw voert verweer tegen de omgangsregeling die de man voorstaat. Zij verzet zich niet tegen omgang tussen [minderjarige] en de man, maar de omgang moet veilig en verantwoord plaatsvinden. De vrouw maakt zich zorgen over de veiligheid van [minderjarige] als zij bij de man verblijft. Zij stelt dat de man kampt met verslavingsproblematiek en hij zijn behandeltraject niet heeft afgerond. De vrouw wil daarom dat de omgang tussen de man en [minderjarige] wordt begeleid.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] belangrijk dat zij regelmatig contact heeft met haar vader. Gebleken is dat de man op dit moment om de week twee uur omgang heeft met [minderjarige] onder begeleiding van de vrouw. Vaststaat dat deze omgangsmomenten voor beide ouders en [minderjarige] niet optimaal verlopen. De rechtbank is van oordeel dat op een voor [minderjarige] veilige wijze moet worden toegewerkt naar onbegeleid en onbelast contact tussen [minderjarige] en haar vader. De rechtbank overweegt dat beide ouders een andere visie hebben over wat er zich heeft afgespeeld gedurende hun relatie. De vrouw heeft aangegeven dat sprake was van huiselijk geweld en alcoholmisbruik door de man. De rechtbank kan niet vaststellen wat precies tussen de ouders is voorgevallen. Op de zitting heeft de Raad aangegeven dat een raadsonderzoek nuttig zou kunnen zijn in deze situatie. In een raadsonderzoek kan feitenonderzoek plaatsvinden, waardoor de Raad advies kan geven over wat het meest in het belang van [minderjarige] is. Op de zitting heeft de vrouw ingestemd met het gelasten van een onderzoek van de Raad, althans heeft zich niet daartegen verzet. De man ziet geen aanleiding voor een raadsonderzoek, omdat er volgens hem geen recente zorgen zijn die daartoe aanleiding geven. De zorgen die de vrouw uit, dateren van enige jaren geleden.
Gelet op het voorgaande en de complexiteit van de situatie, acht de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd om een definitieve beslissing op de verzoeken te nemen. De rechtbank is daarom, gelet op hetgeen uit de stukken en op de zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat een onderzoek door de Raad geïndiceerd is. Dit onderzoek moet in ieder geval gericht zijn op de volgende vragen:
  • Is er sprake van de bezwaren als genoemd in artikel 1:377a, derde lid, BW, die in de weg staan aan omgang tussen de man en [minderjarige] ?
  • Zo nee, welke omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] is het meest in het belang van [minderjarige] ?
Daarnaast wordt de Raad gevraagd of verdere hulpverlening noodzakelijk is en zo ja, welke hulpverlening ingezet kan worden voor de man, de vrouw en [minderjarige] gezamenlijk of individueel. Indien nodig kan de Raad het onderzoek uitbreiden met onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel.
Op de zitting hebben de ouders overeenstemming bereikt over een voorlopige onbegeleide omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] . De ouders zijn overeengekomen dat [minderjarige] voorlopig bij de man zal zijn: om de week op zondag tussen 12.00 uur en 15.00 uur, waarbij de man van tevoren aan de vrouw aangeeft op welke locatie de omgang met [minderjarige] zal plaatsvinden. De vrouw zal [minderjarige] om 12.00 uur brengen en [minderjarige] daar om 15.00 uur ook weer ophalen. Daarbij zal [minderjarige] voorlopig op woensdag belcontact hebben met de man tussen 18.00 uur en 18.15 uur. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen, nu niet is gebleken dat het belang van [minderjarige] zich hiertegen verzet.
Iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgang c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal pro forma worden aangehouden tot na te melden pro formadatum. Na ontvangst van het rapport en het advies van de Raad zal de rechtbank bezien of een nadere mondelinge behandeling nodig is. Indien de behandeling ter zitting wordt voortgezet, zal ook de Raad voor deze zitting worden opgeroepen.
Gezag
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken ten aanzien van het gezag.
Toepasselijk recht
Zowel Nederland als Polen zijn partij bij het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996. Artikel 16, eerste lid, van dat verdrag bepaalt dat het van rechtswege ontstaan van het gezag, wordt beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Vaststaat dat [minderjarige] in Nederland is geboren en zij hier nog steeds haar gewone verblijfplaats heeft. Dat betekent dat het Nederlands gezagsrecht van toepassing is. Nu de ouders van [minderjarige] ten tijde van haar geboorte niet waren getrouwd en geen aantekening hebben laten maken van het gezamenlijk gezag en [minderjarige] voor 1 januari 2023 is geboren en erkend, stelt de rechtbank vast dat de vrouw op grond van artikel 1:253b BW van rechtswege alleen het gezag uitoefent over [minderjarige] . De omstandigheid, zoals de man heeft aangevoerd, dat in Polen geldt dat vaders bij erkenning buiten huwelijk van rechtswege worden belast met het gezag over hun kind en de ouders daarom uitgingen van gezamenlijk gezag, doet hier niet aan af. Het ontstaan van gezag staat immers niet ter vrije bepaling van de ouders. De rechtbank zal hierna het verzoek van de man om hem te belasten met het gezamenlijk gezag beoordelen.
Juridisch kader
Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten over hun kind. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt het verzoek slechts afgewezen indien:
a. a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Standpunt man
De man wil belast worden met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] en betrokken zijn in haar leven. Er is volgens de man geen reden om hem niet mede te belasten met het gezag over [minderjarige] .
Standpunt vrouw
De vrouw verzet zich tegen gezamenlijk gezag. Er is sprake van ernstige communicatieproblemen tussen de ouders. Daarbij is de verstandhouding tussen de ouders verstoord. Gelet hierop is het gezamenlijk nemen van beslissingen door de ouders over [minderjarige] niet mogelijk. Gezamenlijk gezag zal ertoe leiden dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict terechtkomt, waarbij zij voortdurend wordt blootgesteld aan de spanningen tussen haar ouders. Het is daarom niet in het belang van [minderjarige] om de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Op dit moment kan de rechtbank niet beoordelen wat de gevolgen zijn van toewijzing, dan wel afwijzing van het verzoek van de man ten aanzien van het gezag en wat ervoor nodig is om een stabiele en duurzame situatie voor [minderjarige] te bewerkstelligen. Gelet hierop acht de rechtbank het van belang dat het onderzoek van de Raad zich ook richt op het gezag en verzoekt de Raad ook de volgende vragen te beantwoorden:
  • Is er een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders wanneer ook de man zou worden belast met het gezag, en zo ja, is het te verwachten dat hier binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in zal komen?
  • Is het anderszins in het belang van [minderjarige] dat de vrouw het eenhoofdig gezag behoudt?
Iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, waaronder de verzochte verklaring voor recht, zal in afwachting van het onderzoek van de Raad worden aangehouden tot na te melden pro formadatum.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu [minderjarige] in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport alimentatienormen (hierna: het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum vaststellen. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 1:402 BW een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van de ingangsdatum. Drie data liggen het meest voor de hand: de datum van het inleidend (zelfstandig) verzoek, de datum waarop de rechter beslist of de datum waarop de omstandigheden intreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn. Hierbij geldt in het algemeen dat de rechter van zijn bevoegdheid tot vaststelling van de bijdrage met ingang van een datum gelegen vóór zijn uitspraak behoedzaam gebruik moet maken.
De vrouw verzoekt om de kinderalimentatie met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 3 juli 2024, vast te stellen. De man stelt zich op het standpunt dat de datum van de beschikking als ingangsdatum moet worden gehanteerd.
De rechtbank overweegt als volgt. Op de zitting heeft de man gesteld dat hij na de verbreking van de relatie € 300,- aan kinderalimentatie heeft betaald. De vrouw heeft aangegeven dat de man € 150,- aan kinderalimentatie heeft betaald en € 300,- aan [minderjarige] heeft gegeven voor haar verjaardag. De rechtbank zal de ingangsdatum bepalen op twee maanden na de indiening van het verzoekschrift, te weten 3 september 2024. Sinds het verbreken van de relatie, begin 2024, heeft de man namelijk niet substantieel bijgedragen in de kosten voor [minderjarige] , terwijl hij vanaf de indiening van het verzoekschrift – eventueel na het inwinnen van juridisch advies – er wel rekening mee had kunnen houden dat hij een bijdrage zou moeten betalen.
Behoefte
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind (de behoefte) zijn. De behoefte van [minderjarige] is tussen partijen in geschil. De rechtbank zal daarom hierna de behoefte vaststellen.
Voor het bepalen van de behoefte moet allereerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van ieder van partijen tijdens hun samenleving worden bepaald. De rechtbank zal de behoefte berekenen aan de hand van de tarieven 2024-I, omdat de ouders begin 2024 uit elkaar zijn gegaan.
Voor de berekening van het NBI van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 30.393,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de jaaropgave van 2024. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting berekent de rechtbank haar NBI in 2024 op € 2.519,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Voor de berekening van het NBI van de man gaat de rechtbank uit van een gemiddeld inkomen van € 645,- per week, zoals blijkt uit de loonspecificaties van mei 2025 tot en met september 2025 (€ 10.315,- in totaal, gedeeld door 16 weken). Op basis van deze loonspecificaties gaat de rechtbank ook uit van een gemiddelde pensioenpremie van € 9,- per week en een gemiddelde aanvullende premie AZV van € 3,- per week. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt het gemiddeld inkomen € 606,- per week, de gemiddelde pensioenpremie € 8,- per week en de gemiddelde aanvullende premie AZV € 3,- per week. Op jaarbasis is het bruto-inkomen van de man dan € 31.512,- in 2024. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de man op € 2.314,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Uitgaande van de hiervoor genoemde gegevens bedroeg het NBGI van partijen bij het uiteengaan (€ 2.519,- + € 2.314,- =) € 4.833,- per maand. Conform de aanbevelingen uit het rapport dient bij het NBGI te worden opgeteld het kindgebonden budget waar partijen ten tijde van de samenleving recht op hadden. Op basis van hun NBGI hadden partijen recht op een kindgebonden budget van € 60,- per maand, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. De rechtbank berekent daarom het NBGI op € 4.893,- per maand (€ 2.519,- + € 2.314,- + € 60,-).
Gelet op dit NBGI bedraagt de behoefte van [minderjarige] op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen 2024 uit het rapport € 702,- per maand in 2024.
Draagkracht
De behoefte van [minderjarige] moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun draagkracht. De financiële draagkracht van de ouders dient conform de aanbevelingen uit het rapport in beginsel te worden vastgesteld aan de hand van de formule:
70% x [NBI -/- (0,3 x NBI + € 1.310,-)].
Draagkracht vrouw
Voor de berekening van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank eveneens uit van een inkomen van € 30.393,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de jaaropgave van 2024. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting, het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop, berekent de rechtbank haar NBI in 2025 op € 3.013,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule € 559,- per maand, te weten
70% x [€ 3.013,- -/- (0,3 x € 3.013,- + € 1.310,-)].
Draagkracht man
Bij de berekening van de draagkracht van de man gaat de rechtbank eveneens uit van een gemiddeld inkomen van € 645,- per week, zoals blijkt uit de loonspecificaties van mei 2025 tot en met september 2025. Op basis van die loonspecificaties gaat de rechtbank ook uit van een gemiddelde pensioenpremie van € 9,- per week en een gemiddelde aanvullende premie AZV van € 3,- per week. Op jaarbasis is het bruto-inkomen van de man dan € 31.512,- in 2025. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank zijn NBI in 2025 op € 2.440,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 279,- per maand, te weten
70% x [€ 2.440,- -/- (0,3 x € 2.440,- + € 1.310,-)].
Draagkrachtvergelijking en zorgkorting
De draagkracht van de ouders bedraagt gezamenlijk € 838,- per maand (€ 559,- + € 279,-). Dit is voldoende om volledig in de behoefte van [minderjarige] te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: € 279,- / € 838,- x € 702,- = € 234,-. Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: € 559,- / € 838,- x € 702,- = € 468,-.
Van de behoefte van [minderjarige] komt een gedeelte van € 234,- per maand voor rekening van de man. Een gedeelte van € 468,- komt voor rekening van de vrouw.
Gelet op de beperkte zorgregeling tussen de man en [minderjarige] zal de rechtbank uitgaan van een zorgkortingspercentage van 5%. De zorgkorting voor [minderjarige] bedraagt dan € 35,- per maand (5% van € 702,-).
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de man gehouden om met ingang van 3 september 2024 een bedrag van € 199,- (€ 234,- -/- € 35,-) per maand aan de vrouw te voldoen aan kinderalimentatie voor [minderjarige] . Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 18 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1165, zal de rechtbank de kinderalimentatie verhogen met de jaarlijkse indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW met ingang van 1 januari 2025 tot een bedrag van € 212,- per maand. Met ingang van 1 januari 2026 wordt het laatstgenoemde bedrag van rechtswege verhoogd met de jaarlijkse indexering.
Proceskosten
Nu de rechtbank een beslissing over het gezag en de omgangs- c.q. zorgregeling zal aanhouden, zal zij ook een beslissing over de proceskosten aanhouden.

BeslissingDe rechtbank:

verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
bepaalt dat de griffier een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;
houdt de behandeling aan tot na te melden pro formadatum; uiterlijk op die datum dient de Raad voor de Kinderbescherming zo mogelijk zijn rapport met advies te hebben uitgebracht aan de rechtbank met kopie aan beide ouders en hun advocaten;
bepaalt dat de behandeling van de zaak, na ontvangst van het rapport en advies, zal worden voortgezet op een nader te bepalen wijze;
bepaalt dat [minderjarige] voorlopig bij de man zal zijn: om de week op zondag tussen 12.00 uur en 15.00 uur, waarbij de man van tevoren aan de vrouw aangeeft op welke locatie de omgang met [minderjarige] zal plaatsvinden; de vrouw zal [minderjarige] om 12.00 uur brengen en [minderjarige] om 15.00 uur ook weer ophalen;
bepaalt dat [minderjarige] voorlopig op woensdag belcontact zal hebben met de man tussen 18.00 uur en 18.15 uur;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van 3 september 2024, een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] van € 199,- per maand zal betalen, en met ingang van 1 januari 2025 € 212,- per maand zal betalen, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte ten aanzien van de kinderalimentatie af;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van
het gezag, de omgang c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de proceskostenaan tot
15 mei 2026 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Perniciaro, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.X.R. Yi als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 13 november 2025.