ECLI:NL:RBDHA:2025:2143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
NL25.2559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening in het licht van medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, heeft op 13 oktober 2024 asiel aangevraagd in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit is genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van asielaanvragen.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zijn medische omstandigheden niet zijn vermeld in het claimverzoek aan Frankrijk. Hij stelt dat hij diabetes heeft en vreest dat hij in Frankrijk geen toegang zal hebben tot de benodigde medicatie. Eiser beroept zich op artikel 17 van de Dublinverordening, waarin wordt gesteld dat bijzondere omstandigheden kunnen leiden tot een andere toewijzing van verantwoordelijkheden.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister niet verplicht was om alle medische omstandigheden van eiser in het claimverzoek op te nemen, aangezien deze niet relevant zijn voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht aan Frankrijk onevenredig zouden maken. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2559

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer],

(gemachtigde: mr. D.S. Harhangi-Asarfi),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij het besluit van 16 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1985 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 13 oktober 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiser door de buitenlandse vertegenwoordiging van Frankrijk in het bezit is gesteld van een visum, dat geldig was van 1 juni 2024 tot 28 november 2024. Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening [3] heeft Nederland op 22 oktober 2024 aan Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Op 19 december 2024 hebben de Franse autoriteiten het verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert daartoe het volgende aan. Het claimverzoek aan de Franse autoriteiten is niet rechtsgeldig, omdat eisers medische omstandigheden niet zijn vermeld. Verweerder dient in ket kader van loyale samenwerking de ontvangende lidstaat alle relevante informatie te verstrekken die van belang is voor het vaststellen van hun verantwoordelijkheid. Eisers verklaring over het trauma dat hij stelt te hebben opgelopen in Frankrijk had verweerder daarom moeten opnemen in het claimverzoek. Daarnaast heeft eiser diabetes en krijg hij hier medicatie voor in Nederland. Eiser vreest in Frankrijk geen medicatie te krijgen. Ook durft eiser niet terug naar Frankrijk, vanwege zijn eerdere ervaringen aldaar. In dit kader beroept eiser zich op artikel 17, van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder is alleen gehouden om die informatie in het claimverzoek te vermelden die relevant is voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. De omstandigheid dat eiser stelt in Frankrijk te zijn beroofd, noch eisers verklaring dat hij leidt aan diabetes zijn van betekenis voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. Wat eiser heeft aangevoerd kan daarom niet leiden tot de conclusie dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.
5. Verder heeft verweerder in de door eiser gestelde omstandigheden evenmin reden hoeven zien om de verantwoordelijkheid aan zich te trekken. Het betreft geen bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Frankrijk onevenredig moet worden geacht. Frankrijk is immers gebonden aan de Opvangrichtlijn, [4] waarin is vastgelegd dat asielzoekers in aanmerking komen voor medisch noodzakelijke zorg. Frankrijk kent een vergelijkbaar niveau van medische zorg als Nederland. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij voor medische behandeling aan Nederland is gebonden. Voor wat betreft de door eiser gestelde negatieve ervaring in Frankrijk geldt in het algemeen dat eiser in Frankrijk in geval van problemen met derden de bescherming kan zoeken van de Franse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval anders is. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
6. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 februari 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger-beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger-beroepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Richtlijn 2013/33/EU.