ECLI:NL:RBDHA:2025:21475

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
NL25.50301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Kroatië en behandeling van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft in beroep gesteld dat hij in Kroatië onmenselijk is behandeld en dat hij geen adequate medische hulp of opvang heeft ontvangen. Hij heeft ook aangevoerd dat hij onder dwang zijn vingerafdrukken heeft moeten afstaan en dat er geen deugdelijke asielprocedure in Kroatië is. De rechtbank heeft overwogen dat de Kroatische autoriteiten op basis van de Eurodac-verordening verantwoordelijk zijn voor de registratie van illegale vreemdelingen en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister terecht heeft besloten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen en dat het beroep van eiser kennelijk ongegrond is. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.50301

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [2]

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1980 en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 13 juli 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 27 juni 2024 illegaal via Kroatië het grondgebied van de lidstaten is ingereisd. Op diezelfde dag heeft hij een verzoek om internationale bescherming ingediend. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening [3] de Kroatische autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. De Kroatische autoriteiten hebben dit verzoek op 25 augustus 2025 geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening.
3. Eiser stelt in beroep dat hij door de Kroatische autoriteiten meermaals onmenselijk is behandeld. Hem is geen medische hulp geboden en hij had geen adequate voorzieningen of opvang. Hij is in Kroatië onder valse voorwendselen gedwongen zijn vingerafdrukken af te staan. Later kreeg hij de instructie het land te verlaten zonder dat hij een deugdelijke asielprocedure had doorlopen. De autoriteiten nemen een onverschillige houding aan ten aanzien van hem. Eiser stelt, onder verwijzing naar het AIDA-rapport, dat niet vaststaat dat hij een goed kenbare procedure kan doorlopen in Kroatië. Er is sprake van onwettig politieoptreden, politiegeweld en onvoldoende aandacht voor Dublinterugkeerders
met medische gezondheidsklachten. Het claimakkoord biedt geen garantie voor een daadwerkelijke asielprocedure, opvang en voorzieningen in Kroatië. Bij overdracht aan Kroatië kan sprake zijn van een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [4] dan wel artikel 4 van het Handvest. [5] Verweerder had nader onderzoek moeten verrichten naar zijn individuele situatie en de actuele omstandigheden in Kroatië. Verder heeft verweerder ten onrechte geen gebruik gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de aanvraag zelf inhoudelijk te behandelen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Kroatië is op grond van de Eurodac-verordening verplicht om illegale vreemdelingen die het grondgebied van de lidstaten binnenkomen te registreren. Voor zover eiser van mening is dat de Kroatische autoriteiten onrechtmatig hebben gehandeld, of hem verkeerd of onjuist hebben geïnformeerd over de gevolgen van het afgeven van vingerafdrukken, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Kroatische autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten voor hem onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
5. Verweerder gaat er, gelet op de bevindingen vanuit Eurodac, dan ook terecht van uit dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. In zijn algemeenheid mag verweerder hierbij uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. De Afdeling [6] heeft dit voor Kroatië bevestigd in de uitspraak van 10 december 2024 [7] en 20 augustus 2025. [8] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dat in zijn geval niet zo is. Eiser is daarin niet geslaagd.
6. Kroatië heeft met het expliciete claimakkoord gegarandeerd dat eisers asielaanvraag in behandeling wordt genomen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Het AIDA-rapport, update 2024, waar eiser naar verwijst schetst geen wezenlijk ander beeld dan het eerdere AIDA rapport, update 2023, waarover de Afdeling al heeft geoordeeld. Uit dit rapport blijkt dat er wel moeilijkheden zijn in de opvang van asielzoekers, maar niet dat hieruit een schending met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest volgt. Ook de enkele stelling van eiser dat hij persoonlijk vond dat de medische voorzieningen in Kroatië onvoldoende waren, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van een structurele tekortkoming.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser ook met zijn verklaringen over wat hij zelf in Kroatië heeft meegemaakt niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De verklaringen van eiser over de door hem ervaren slechte behandeling door de Kroatische autoriteiten gaan namelijk over de wijze waarop hij bij eerste aankomst in Kroatië is behandeld en niet over de situatie dat eiser als Dublinclaimant aan Kroatië zal worden overgedragen. [9] Over dit laatste kan eiser ook niet verklaren, nu hij niet eerder als Dublinclaimant is overgedragen aan Kroatië. Eiser zal ditmaal als Dublinclaimant gereguleerd worden overgedragen. Het is dan ook niet aannemelijk dat eiser in dezelfde situatie terecht zal komen als voorheen. Indien eiser in Kroatië toch wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielaanvraag, in de opvang of anderszins, kan hij hierover klagen bij de Kroatische (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen bij de Kroatische autoriteiten voor eiser niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
8. Voor zover eiser stelt dat de gestelde systeemfout aanleiding had moeten geven voor verweerder om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid, geldt dat de aangedragen omstandigheden enkel zien op onderwerpen die van betekenis zijn voor de beoordeling of er aanwijzingen zijn dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Zoals uit hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 5, blijkt dat hiervan niet is gebleken. Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014 [10] volgt dat deze omstandigheden derhalve niet van betekenis zijn voor de beoordeling of er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eiser van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet hierop en nu eiser geen andere individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht, heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
9. Het beroep is kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 november 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de
rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het
verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is
verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten
zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Zie de Afdelingsuitspraak van 29 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1645, en punt 64 van het arrest van Het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.