In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 13 februari 2025, zijn de asielaanvragen van twee Syrische statushouders niet-ontvankelijk verklaard. De eisers, geboren in 1989 en 1997, hadden op 14 oktober 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde deze aanvragen niet-ontvankelijk op basis van het feit dat de Sloveense autoriteiten hen al internationale bescherming hadden verleend op 28 juli 2017. Tijdens de zitting op 23 januari 2025 zijn de eisers en hun gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat de eisers in beroep aanvoeren dat niet onomstotelijk vaststaat dat zij nog steeds internationale bescherming genieten in Slovenië. Ze wijzen op financiële problemen en de uitdagingen waarmee migranten in Slovenië te maken hebben, zoals discriminatie en sociale uitsluiting. De rechtbank stelt echter vast dat de eisers zelf tijdens hun gehoor op 4 november 2024 hebben verklaard dat zij in het bezit zijn van een Sloveense asielvergunning en dat deze verklaring niet is gecorrigeerd. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de Sloveense autoriteiten op 12 november 2024 hebben bevestigd dat de eisers internationale bescherming genieten.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft aangenomen dat de eisers nog steeds internationale bescherming genieten in Slovenië en dat verweerder in dit geval mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelt dat de aanvragen van de eisers terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en dat de beroepen ongegrond zijn. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending.