ECLI:NL:RBDHA:2025:2150

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
NL24.44784 - NL24.44786
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de niet-ontvankelijkheid van asielaanvragen van Syrische statushouders in Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 13 februari 2025, zijn de asielaanvragen van twee Syrische statushouders niet-ontvankelijk verklaard. De eisers, geboren in 1989 en 1997, hadden op 14 oktober 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde deze aanvragen niet-ontvankelijk op basis van het feit dat de Sloveense autoriteiten hen al internationale bescherming hadden verleend op 28 juli 2017. Tijdens de zitting op 23 januari 2025 zijn de eisers en hun gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de eisers in beroep aanvoeren dat niet onomstotelijk vaststaat dat zij nog steeds internationale bescherming genieten in Slovenië. Ze wijzen op financiële problemen en de uitdagingen waarmee migranten in Slovenië te maken hebben, zoals discriminatie en sociale uitsluiting. De rechtbank stelt echter vast dat de eisers zelf tijdens hun gehoor op 4 november 2024 hebben verklaard dat zij in het bezit zijn van een Sloveense asielvergunning en dat deze verklaring niet is gecorrigeerd. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de Sloveense autoriteiten op 12 november 2024 hebben bevestigd dat de eisers internationale bescherming genieten.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft aangenomen dat de eisers nog steeds internationale bescherming genieten in Slovenië en dat verweerder in dit geval mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelt dat de aanvragen van de eisers terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en dat de beroepen ongegrond zijn. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.44784 en NL24.44786

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer 1], en

[eiseres], eiseres, V-nummer: [V-nummer 2],
mede namens hun minderjarige zoon
[minderjarige], V-nummer: [V-nummer 3],
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluiten van 7 november 2024 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Eisers en hun gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [datum 1] 1989 en [datum 2] 1997 en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Eisers hebben op 14 oktober 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Verweerder heeft de asielaanvragen niet-ontvankelijk verklaard [1] omdat de Sloveense autoriteiten op 28 juli 2017 eisers internationale bescherming hebben verleend.
3. Eisers stellen in beroep dat niet onomstotelijk vaststaat dat zij nog internationale bescherming genieten in Slovenië. Ook zijn ze nauwelijks in staat om daar financieel rond te komen en de Sloveense autoriteiten hebben geen concrete hulp geboden. Slovenië heeft verder te maken met uitdagingen op het gebied van integratie van migranten. Ondanks de inspanningen van de Sloveense regering worden migranten nog steeds geconfronteerd met discriminatie en sociale uitsluiting. Verweerder gaat dan ook ten onrechte uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling [2] mag verweerder in beginsel afgaan op informatie van een andere lidstaat, zoals een Eurodac-resultaat. Daarbij is van belang dat het tijdsverloop sinds het onderzoek in het Eurodac-systeem beperkt is. Verder moet uit de informatie duidelijk worden wat de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bij terugkeer is.
5. Allereerst hebben eisers tijdens hun gehoor op 4 november 2024 zelf verklaard dat zij in het bezit zijn van een Sloveense asielvergunning. Deze verklaring hebben eisers niet gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen op het gehoor. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder op 15 oktober 2024 het Eurodac-systeem heeft geraadpleegd. Daaruit is gebleken dat eisers sinds 28 juli 2017 internationale bescherming genieten in Slovenië. Ook hebben de Sloveense autoriteiten bij bericht van 12 november 2024 gereageerd op het terugnameverzoek. In dat bericht wordt bevestigd dat Slovenië eisers internationale bescherming heeft verleend. Naar het oordeel van de rechtbank is deze verkregen informatie voldoende duidelijk en actueel. Verweerder is er gelet op het voorgaande terecht van uit gegaan dat eisers nog internationale bescherming genieten in Slovenië.
6. Verweerder mag in zijn algemeenheid uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Slovenië. [3] Gelet hierop mag verweerder ervan uitgaan dat Slovenië zijn verdragsverplichtingen in het algemeen zal nakomen jegens statushouders. Het ligt op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat Slovenië dit in hun geval niet doet en dat zij dus een reëel risico lopen op schending van fundamentele rechten bij terugkeer naar Slovenië. Bij de beantwoording van de vraag of eisers hierin zijn geslaagd, is het arrest Ibrahim [4] van belang. In dit arrest benadrukt het Hof dat de drempel voor een beroep op artikel 4 van het Handvest [5] – dat gelijkstaat aan artikel 3 van het EVRM [6] – onverminderd hoog blijft. De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden.
7. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke situatie zich in Slovenië voordoet. Daarbij is ook van belang dat eiser heeft gewerkt in Slovenië en een taalcursus heeft gevolgd, dat zoon onderwijs heeft gevolgd en dat het gezin huisvesting en toegang tot medische zorg had. Nu eisers statushouders zijn, hebben zij dezelfde rechten als Sloveense burgers. Het is aan eisers om deze rechten als statushouders te effectueren en voor zover nodig de hulp in te roepen van de Sloveense autoriteiten of de daarvoor geëigende instanties. Dat eisers zich in de vier á vijf jaren dat zij in Slovenië hebben gewoond twee keer tot een sociale instantie hebben gewend omtrent hun financiële situatie, betekent niet dat zij al het mogelijke hebben gedaan om hun rechten te effectueren. Daargelaten dat de sociale instantie zich juist bereidwillig heeft opgesteld door inzage te verzoeken in de financiën van eisers, is het aan hen om te klagen indien zij niet tevreden zijn met het optreden van een dergelijke instantie. Bij voorkomende problemen en ook bij ontevredenheid over de gang van zaken bij integratieprogramma’s ligt het op de weg van eisers om zich hierover te beklagen bij de (hogere) Sloveense autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor eisers onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
8. De aanvragen zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 13 februari 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zoals bevestigd door de Afdeling in haar uitspraken van 8 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2644, en 21 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1106.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.