ECLI:NL:RBDHA:2025:21518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
NL25.53537
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

Op 14 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. R.T. Laigsingh, en de minister van Asiel en Migratie. De zaak betreft de maatregel van bewaring die op 19 september 2025 aan de eiser is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder, op 10 oktober 2025, deze maatregel getoetst en geoordeeld dat deze rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 7 oktober 2025. De eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel en verzocht om schadevergoeding.

De rechtbank heeft het vooronderzoek op 7 november 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting zou worden behandeld. De rechtbank heeft beoordeeld of de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van de eiser. De eiser stelde dat de minister onvoldoende voortvarend handelde, omdat hij geen documenten had en niet aan zijn meewerkverplichting kon voldoen. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende voortvarend handelde, aangezien de aanvraag voor een laissez-passer op 19 september 2025 was ingediend en er geen reden was om aan te nemen dat Marokko geen laissez-passers verstrekt aan ongedocumenteerden.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, wat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft en de minister geen schadevergoeding aan de eiser hoeft te betalen. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en de proceskosten niet toegewezen aan de eiser. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.53537

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

1. De minister heeft op 19 september 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op dit eerste
beroep heeft zij beslist met haar uitspraak van 10 oktober 2025. [1]
1.2.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.3.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier op
gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 7 november 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld. [2]

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
2. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2.1.
Uit de uitspraak van 10 oktober 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 7 oktober 2025) rechtmatig is.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
3. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De minister heeft een aanvraag voor een laissez-passer ingediend maar eiser heeft ook verklaard dat hij niet over documenten beschikt en daar ook niet aan kan komen. Eiser kan dus niet aan zijn meewerkverplichting voldoen. Dit had voor de minister aanleiding moeten zijn om de zaak van eiser onder de speciale aandacht van de Marokkaanse autoriteiten te brengen. Het is immers de vraag of die autoriteiten een laissez-passer zullen verstrekken aan iemand zonder documenten en zo ja, binnen welke termijn.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Volgens het voortgangsrapport is de aanvraag voor een laissez-passer op 19 september 2025 aan de Marokkaanse vertegenwoordiging verzonden. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat Marokko geen laissez-passers verstrekt aan ongedocumenteerden. De aanvraag om een laissez-passer voor eiser is ook nog steeds in behandeling. De minister heeft op 16 oktober 2025 schriftelijk gerappelleerd en heeft op 21 oktober 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Dat eiser stelt niet over documenten te beschikken en daar - vanuit zijn detentie - ook niet aan te kunnen komen, betekent niet dat hij niet aan zijn medewerkingsverplichting kan voldoen. Zo heeft hij in het vertrekgesprek van 21 oktober 2025 verklaard dat hij in Spanje een paspoort kan regelen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dit niet ook op andere wijze kan (laten) regelen. Verder volgt uit dit vertrekgesprek dat eiser is gezegd dat hij contact kan leggen met de consul van Marokko waarop eiser heeft gezegd dat hij het telefoonnummer van de consul kan achterhalen en daarover zal nadenken. Ook heeft hij gezegd het prima te vinden dat de Dienst Terugkeer en Vertrek de werkzaamheden uitvoert. Er bestaan dus meerdere mogelijkheden voor eiser om aan zijn verplichting om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan zijn uitzetting, te voldoen. Niet is gebleken dat hij dit ook heeft gedaan. Gelet daarop, gelet op de relatief korte periode sinds eiser in bewaring is gesteld en waarop de laissez-passer is aangevraagd en op het feit dat de minister afhankelijk is van de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten, hoefde de minister de zaak van eiser (nog) niet onder de speciale aandacht van de Marokkaanse autoriteiten te brengen. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet (langer) is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft en de minister geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 10 oktober 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:18697.
2.Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en HvJEU 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647.