ECLI:NL:RBDHA:2025:21519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
NL25.53570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrechtelijke vervolgberoep inzake vreemdelingenrecht

Op 14 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die al meer dan zes maanden in detentie zat, had beroep ingesteld tegen de voortduren van de maatregel van bewaring die op 17 mei 2025 was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had eerder al twee uitspraken gedaan over deze maatregel, op respectievelijk 2 juni en 26 augustus 2025. In deze uitspraak werd de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel getoetst, waarbij de rechtbank zich richtte op de vraag of er zicht op uitzetting was en of de minister voldoende voortvarend handelde.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een gebrek aan zicht op uitzetting. De minister had weliswaar enige tijd nodig om de benodigde documenten te verkrijgen van de Egyptische autoriteiten, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet betekende dat de minister onvoldoende voortvarend handelde. Eiser had ook niet aangetoond dat hij actief meewerkte aan zijn uitzetting, wat de minister had betoogd. De rechtbank vond dat de verzwaarde belangenafweging in het voordeel van de minister uitviel, omdat eiser zelf ook had bijgedragen aan de vertraging van zijn uitzetting door niet mee te werken aan de vaststelling van zijn identiteit.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, waardoor de maatregel van bewaring in stand bleef en de minister geen schadevergoeding aan eiser hoefde te betalen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, en mr. N. ter Horst, griffier, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.53570

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

1. De minister heeft op 17 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op dit eerste
beroep heeft zij beslist met haar uitspraak van 2 juni 2025. [1] Op het tweede beroep heeft zij beslist met haar uitspraak van 26 augustus 2025. [2]
1.2.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.3.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 7 november 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld. [3]

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
2. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2.1.
Uit de uitspraak van 26 augustus 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 20 augustus 2025) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting en werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
3. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is en dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Eiser zit in totaal meer dan zes maanden gedetineerd en het is de minister nog steeds niet gelukt om hem uit te zetten en er is ook geen concreet uitzicht op een datum wanneer dit wel gebeurt. Verder heeft de minister na indiening van de aanvraag om een laissez-passer bij de Egyptische autoriteiten slechts schriftelijk gerappelleerd en nagelaten om nadere stappen te ondernemen zoals een (planning van een) persoonlijke presentatie. Anders dan de minister stelt is het ook niet zo dat eiser geen actieve medewerking heeft gegeven. Eiser heeft steeds meegewerkt aan (terugkeer)gesprekken en heeft een kopie van zijn Egyptische identiteitsbewijs en geboorteakte gegeven. Ook de rechtbank heeft in de uitspraak op het laatste vervolgberoep overwogen dat eiser actief meewerkt.
3.1.
Uit het voortgangsrapport volgt dat de minister op 21 mei 2025 een aanvraag om een laissez-passer heeft verzonden aan de Egyptische autoriteiten. Het enkele tijdsverloop sindsdien is onvoldoende voor de conclusie dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het individuele geval van eiser ontbreekt. Daarbij is van belang dat uit het voortgangsrapport volgt dat de aanvraag om een laissez-passer nog steeds loopt. De rechtbank volgt eiser ook niet in het standpunt dat de minister na indiening van de aanvraag om een laissez-passer slechts schriftelijk heeft gerappelleerd en heeft nagelaten om nadere stappen te ondernemen. Uit het voortgangsrapport volgt dat op 15 september 2025 een kopie van een geboorteakte is ontvangen van de Eurlo Egypte waarna op 8 oktober 2025 een afspraak is gepland met een Egyptische vertegenwoordiger om de zaak van eiser te bespreken en zo op te schalen. Deze afspraak is echter door de Egyptische vertegenwoordiger op 3 oktober 2025 afgezegd waarna de nieuwe afspraak op 22 oktober 2025 is gepland. Deze afspraak heeft wel doorgang gevonden. Daarbij is benadrukt dat er verschillende kopieën van documenten aanwezig zijn en heeft de vertegenwoordiger aangegeven een positief antwoord te verwachten vanuit Egypte en contact te zullen opnemen met de autoriteiten daar om het onderzoek te versnellen. Voor het plannen van een persoonlijke presentatie bestond dus nog geen aanleiding en bovendien is de minister daarvoor ook afhankelijk van de medewerking van de Egyptische autoriteiten. Verder voert de minister ook één keer, dan wel twee keer per maand, vertrekgesprekken met eiser. Daarmee werkt de minister nog steeds voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Dat het onjuist zou zijn dat eiser niet actief meewerkt volgt de rechtbank ook niet. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 20 mei 2025 volgt dat de kopieën van de documenten al aanwezig waren in het dossier van eiser; volgens eiser waren dit niet zijn documenten. Ook in het vertrekgesprek van 21 juli 2025 heeft eiser aangegeven zelf niets te zullen doen om zijn terugkeer mogelijk te maken. Verder heeft hij in de vertrekgesprekken van augustus, september en in die van 21 oktober 2025 aangegeven niet terug te kunnen keren naar Egypte. De rechtbank leest ook niet in de uitspraak van deze rechtbank op het vorige vervolgberoep dat eiser volgens de rechtbank actief meewerkt. Daarin staat slechts dat eiser onder meer heeft aangevoerd dat hij meewerkt aan zijn uitzetting en dat in de omstandigheden die eiser aanvoert geen aanleiding is gelegen voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De uitspraak bevat geen oordeel over de vraag of eiser meewerkt of niet. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
Moet de verzwaarde belangenafweging in het voordeel van eiser uitvallen?
4. Eiser voert aan dat de minister, in het kader van de verzwaarde belangenafweging, niet heeft gemotiveerd waarom eiser langer in detentie zou moeten blijven anders dan de stelling dat eiser geen actieve medewerking heeft gegeven, wat dus niet het geval is. Volgens eiser moeten zijn belangen bij vrijlating zwaarder wegen dan de belangen van de minister bij voortduren van de bewaring.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister in het voortgangsrapport van 30 oktober 2025 een verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt. Daarin staat genoemd dat die in het voordeel van de minister uitvalt omdat eiser het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit frustreert door geen medewerking te verlenen aan die vaststelling dan wel aan zijn terugkeer. Ook is benoemd dat eiser tijdens alle gesprekken kenbaar heeft gemaakt niet te willen terugkeren naar Egypte en is gewezen op de ontvangst van de geboorteakte via Eurlo en de uitkomst van het gesprek van 22 oktober 2025 met de Egyptische vertegenwoordiger. Volgens de minister is de lange duur van de detentie daarmee ten dele toe te schrijven aan de eigen keuzes en handelingen van eiser. Ook heeft de minister overwogen dat de medische omstandigheden van eiser niet maken dat de detentie voor hem onredelijk bezwarend is geworden. Daarmee heeft de minister kenbaar en voldoende gemotiveerd dat de verzwaarde belangenafweging in het voordeel van de minister uitvalt. Mede gelet op wat de rechtbank onder 3.1 heeft overwogen is niet gebleken dat eiser heeft voldaan aan zijn verplichting om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan zijn uitzetting. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet (langer) is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft en de minister geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 2 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9866.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 26 augustus 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:15949.
3.Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en HvJEU 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647.