ECLI:NL:RBDHA:2025:21519
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrechtelijke vervolgberoep inzake vreemdelingenrecht
Op 14 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die al meer dan zes maanden in detentie zat, had beroep ingesteld tegen de voortduren van de maatregel van bewaring die op 17 mei 2025 was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had eerder al twee uitspraken gedaan over deze maatregel, op respectievelijk 2 juni en 26 augustus 2025. In deze uitspraak werd de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel getoetst, waarbij de rechtbank zich richtte op de vraag of er zicht op uitzetting was en of de minister voldoende voortvarend handelde.
De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een gebrek aan zicht op uitzetting. De minister had weliswaar enige tijd nodig om de benodigde documenten te verkrijgen van de Egyptische autoriteiten, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet betekende dat de minister onvoldoende voortvarend handelde. Eiser had ook niet aangetoond dat hij actief meewerkte aan zijn uitzetting, wat de minister had betoogd. De rechtbank vond dat de verzwaarde belangenafweging in het voordeel van de minister uitviel, omdat eiser zelf ook had bijgedragen aan de vertraging van zijn uitzetting door niet mee te werken aan de vaststelling van zijn identiteit.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, waardoor de maatregel van bewaring in stand bleef en de minister geen schadevergoeding aan eiser hoefde te betalen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, en mr. N. ter Horst, griffier, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.