6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich op 7 december 2023 met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een gewelddadige beroving van slachtoffer [aangever 2] . Het slachtoffer dacht een afspraak te hebben maar werd plotseling aangevallen door een groep van vijf personen waaronder de verdachte, hij werd een bosje in geduwd en is geschopt en geslagen waarna zijn spullen van hem werden afgenomen. De verdachte heeft hem met zijn mededaders letsel en veel pijn toegebracht en heeft geen respect gehad voor zijn eigendommen. Met dergelijke brutale en gewelddadige straatroven wordt omstanders, die dit allemaal hebben kunnen zien, veel angst en gevoelens van onveiligheid aangejaagd.
Op 26 september 2024 heeft de verdachte zich opnieuw, met mededaders, schuldig gemaakt aan een zo mogelijk nog gewelddadiger beroving op straat, ditmaal van slachtoffer [aangever 1] . Op het moment dat het slachtoffer zijn winkel aan het afsluiten was, is de verdachte samen met één van zijn mededaders op hem afgerend en heeft hij hem met een hard voorwerp, gewikkeld in een doek, meerdere malen hard op het hoofd geslagen. De verdachte heeft met zijn mededader een ketting en het horloge van het slachtoffer zijn lichaam gerukt en zij zijn vervolgens weggerend. Twee mededaders hebben zich bij hen gevoegd en de vier daders zijn op scooters verder gevlucht. Om die vlucht mogelijk te maken is naar een getuige, die hen achtervolgde, gedreigd met een (vuur)wapen.
Met deze gewelddadige beroving is op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, waarbij hij pijn, letsel en een blijvend litteken op zijn voorhoofd heeft opgelopen. Daarbij heeft de beroving plaatsgevonden op klaarlichte dag, waarbij een omstander en zijn jonge zoon – op korte afstand – getuige zijn geweest van het voorval. Dit soort misdrijven veroorzaakt niet alleen grote onrust en gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer, maar ook in de rest van de samenleving. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt dat de beroving het slachtoffer nog altijd bezighoudt en een grote impact heeft op zijn dagelijks leven. Het slachtoffer heeft psychische hulp ingeschakeld en zijn gevoel van veiligheid is aangetast, waardoor hij niet meer als voorheen zijn werkzaamheden voor zijn bedrijf kan uitvoeren.
De verdachte heeft daarnaast op Telegram met anderen onderhandeld over het kopen en verkopen van verschillende (omgebouwde) gas- en alarmpistolen. De wapens waarin de verdachte handelde zijn gevaarlijk; het ongecontroleerde bezit daarvan levert een gevaar op voor de maatschappij en zorgt voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft op deze manier geholpen de illegale wapenhandel in Nederland in stand te houden en een bijdrage geleverd aan het mogelijk gebruiken van die wapens.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bedreigen en meerdere malen beledigen van verschillende politieambtenaren. De agenten beschrijven elk op een beeldende manier hoe zij door deze uitingen van de verdachte geraakt worden in hun dagelijkse werk. De rechtbank vindt het kwalijk dat de verdachte de agenten heeft beledigd/bedreigd in het openbaar terwijl daar andere mensen bij aanwezig waren. Zo heeft hij niet alleen die agenten persoonlijk geraakt, maar ook de politie in het algemeen. Dergelijke uitlatingen tasten bovendien het gezag van de politie aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 september 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij op 9 oktober 2023 is veroordeeld voor medeplegen van diefstal met geweld.
Persoon van de verdachte
Pro Justitia
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van 6 augustus 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundigen A. Mooij (GZ-psycholoog), M. Schoo en N.J.M. Beuk (kinder- en jeugdpsychiaters) ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – het volgende.
De deskundigen concluderen dat bij de verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, zwakbegaafdheid en een stoornis in het gebruik van cannabis van lichte ernst. De koers van de ontwikkeling is dusdanig, dat kan worden gesproken van een bedreigde persoonsontwikkeling met antisociale trekken. Vanaf jonge leeftijd heeft de verdachte gedragsproblemen vertoond, waaronder problemen met gezag, impulsiviteit en een beperkte emotieregulatie. Ook is sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel, met sterkere verbale vaardigheden en een minder hoge verwerkingssnelheid. De kans dat de verdachte overvraagd wordt is hierdoor groot. De verdachte functioneert op sociaal-emotioneel gebied duidelijk jonger dan zijn kalenderleeftijd, kan de emoties van anderen moeilijk inschatten, kan zijn eigen emoties moeilijk reguleren en is geneigd tot impulsiviteit. De verdachte is gericht op eigen behoeftebevrediging met een zekere gevoeligheid voor groepsdruk. Zonder behandeling kan de ontwikkeling van het geweten en empathie verder verstoord raken en bestaat het risico dat de problematiek zich blijvend verankert in de persoonlijkheid.
Bovenstaande problematiek bestond al ten tijde van het ten laste gelegde. De combinatie van disfuncties heeft er mogelijk aan bijgedragen dat hij makkelijker overging tot criminele activiteiten. Het probleemoplossend vermogen van de verdachte is beperkt en het is aannemelijk dat hij als gevolg van zijn gebrekkige mentaliserend vermogen slechts in beperkte mate in staat was om de impact van zijn gedrag op de slachtoffers te begrijpen. Ook is het niet ondenkbaar dat beïnvloedbaarheid en loyaliteit richting een groep een rol gespeeld hebben bij de tenlastgelegde feiten. Daarnaast is relevant dat de verdachte moeite heeft met het accepteren van regels, grenzen en autoriteit. De deskundigen adviseren om de geweldsfeiten en de bedreiging en belediging van de politieambtenaren in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Ten aanzien van de wapenhandel onthouden de onderzoekers zich van advisering over de mate van toerekening.
Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat op zowel korte als lange termijn en er worden weinig beschermende factoren in het leven van de verdachte gezien. Dit heeft te maken met de complexe psychopathologie bij de verdachte, zijn problematische opvoedmilieu en zijn beperkte copingvaardigheden. De deskundigen stellen verder vast dat de verdachte onvoldoende gemotiveerd is om mee te werken aan interventies. Wel is zichtbaar dat de verdachte in de jeugdgevangenis beter in staat is zich te ontwikkelen vanwege het toezicht en de structuur die daar heersen.
Er worden bij de verdachte nog ontwikkelmogelijkheden gezien, maar de deskundigen zien geen mogelijkheden meer voor succesvolle behandeling in een ambulant kader. Eerdere behandeling (binnen het strafrechtelijke kader) is ondanks ondersteuning zeer beperkt van de grond gekomen. Ook ontbreekt het de verdachte aan intrinsieke behandelmotivatie en heeft hij herhaalde malen de voorwaarden van zijn schorsing overtreden.
De deskundigen adviseren om aan de verdachte de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De koers van de ontwikkeling van de verdachte is zorgelijk en zonder ingrijpen zal de psychopathologie zich doorontwikkelen tot een persoonlijkheidsstoornis. De behandeling moet zich richten op de vraag waarom de verdachte tot de gepleegde feiten is gekomen en wat risicofactoren zijn voor het plegen van delicten. Daarnaast moet worden gefocust op het verbeteren van het mentaliserend vermogen, de identiteitsontwikkeling, het reguleren van emoties, het versterken van copingvaardigheden en moet er aandacht zijn voor het middelengebruik van de verdachte.
Raad voor de Kinderbescherming
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de mondelinge toelichting daarop door [naam 1] en [naam 2] . Daaruit volgt – kort samengevat – het volgende. De Raad schat het recidiverisico hoog in, voornamelijk vanwege de houding van de verdachte, zijn vaardigheden, zijn sociale netwerk, geestelijke gezondheid en agressie. De Raad ziet beschermende factoren in de domeinen gezin en school. De verdachte geeft aan open te staan voor behandeling maar dat lijkt slechts een sociaal wenselijk antwoord, omdat hij onvoldoende kan aangeven hoe hij zou willen veranderen. De Waag geeft aan geen mogelijkheden te zien om de verdachte ambulant te behandelen. De Raad maakt zich, naast de tenlastegelegde geweldsfeiten, zorgen over de incidenten die hebben plaatsgevonden in de JJI en met de taakstrafbegeleider. De Raad adviseert, conform het pro Justitia advies, om aan de verdachte een PIJ-maatregel op te leggen en om daarnaast een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De Raad adviseert ten slotte om de voorwaardelijk opgelegde straf niet ten uitvoer te leggen.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank acht zich op grond van de rapportages van de deskundigen en de toelichtingen ter zitting voldoende voorgelicht over de persoon van de verdachte. De rechtbank neemt de conclusies van de pro Justitia rapporteurs ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Straf en maatregel
In de weging van de hiervoor besproken factoren over de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoon van de verdachte, het hoge recidiverisico op zowel de korte als lange termijn en de conclusie van de deskundigen dat er geen mogelijkheden meer worden gezien om positieve resultaten te bereiken met behandeling in een ambulant kader, ziet de rechtbank aanleiding om het strafadvies van de deskundigen over te nemen.
Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater, de Raad en de jeugdreclassering in hun rapporten en adviezen hebben vermeld komt de rechtbank tot het oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. Uit voormelde rapportages blijkt verder dat deze maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De bewezenverklaarde diefstallen met geweld, de zware mishandeling en de wapenhandel zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Daarnaast is bedreiging een van de specifiek in artikel 77s lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht genoemde misdrijven.
De rechtbank zal om deze redenen de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen.
De PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat in het geval van tenuitvoerlegging verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk, niet te boven gaat.
De rechtbank is verder van oordeel dat de op te leggen sancties een strafelement moeten bevatten dat recht doet aan de ernst van de feiten. Daarom zal de rechtbank, naast de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, aan de verdachte ook een jeugddetentie opleggen. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met aftrek van die periode (tot aan de uitspraak berekend op 428 dagen), passend is. Daarbij weegt mee dat de rechtbank het van belang vindt dat de verdachte zo snel mogelijk met behandeling binnen de PIJ-maatregel kan beginnen.
Redelijke termijn
De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan is zestien maanden. Die redelijke termijn begint te lopen vanaf het moment dat de vervolging van de verdachte begint. Dat is in het geval van de zaak met parketnummer 09-327013-23 (dagvaarding II), op 8 december 2023 gebeurd, op het moment dat de verdachte over deze zaak is verhoord. In deze zaak is de redelijke termijn (lopend tot aan de uitspraakdatum van 13 november 2025) met 7 maanden en 6 dagen overschreden.
De rechtbank volstaat met deze constatering, en past geen strafvermindering toe. Op
15 november 2024 was voor dagvaardingen II en III de inhoudelijke behandeling gepland. Op dat moment liep de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 09-328728-24 (dagvaarding I) al, maar was de verdachte nog niet gedagvaard. De inhoudelijke behandeling van de zaken is op verzoek van de verdediging ter zitting van 15 november 2024 uitgesteld, ook in het belang van het opleggen van een zo passend mogelijke straf. Het onderzoek ter terechtzitting is daarop geschorst, om alle zaken (inclusief dagvaarding I) aanhangig te maken op een terechtzitting van de meervoudige kamer. De overschrijding van de redelijke termijn blijft daarmee (deels) voor rekening van de verdachte.