ECLI:NL:RBDHA:2025:21552
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag door te vroege ingebrekestelling
In deze zaak heeft eiser, afkomstig uit Syrië, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 13 maart 2024 heeft ontvangen en dat de beslistermijn, die normaal gesproken zes maanden bedraagt, door een besluitmoratorium voor Syrië is verlengd. Dit moratorium gold van 14 december 2024 tot en met 13 juni 2025, waardoor de beslistermijn voor asielaanvragen die vóór of tijdens het moratorium zijn ingediend, is verlengd met één jaar tot maximaal 21 maanden. De rechtbank concludeert dat de minister uiterlijk op 13 september 2025 moet beslissen op de aanvraag van eiser.
Eiser heeft de minister op 17 juli 2025 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling te vroeg is ingediend, aangezien de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor is het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en komt niet toe aan de vraag of de minister een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is op 10 oktober 2025 openbaar gemaakt.